Gepubliceerd op 14-03-2021

Timmeren

betekenis & definitie

is een nijverheidskunst evenals metselen en smeden, doch omvat alleen het maken van voorwerpen in hout volgens bepaalde technische regelen, zooals metselen verband houdt met de technische verwerking van steen, <en smeden slaat op een behandeling uitsluitend van metalen.

Getimmerd worden: kappen, trappen, deuren, ramen, vloeren, zolders, kamer- en kastbetimmeringen, torenspitsen, dakkapellen enz., van hout. Zoowel de houten huizen en bruggen en schepen uit vroeger eeuwen, als de tegenwoordige houten keeten, schuren, kiosken, enz., zijn al timmerende verkregen.

Timmeren vereischt grondige technische oefening, welke berust op handigheid en spierkracht; op eenige kennis van projcctleteekenen, van geometrie en van practische mechanica; en op de noodige ondervinding in het gebruik en de eigenaardigheden der verschillende soorten en bewerkingen van het timmerhout.

Het timmeren geschiedt met behulp van velerlei werktuigen, waarvan de voornaamste genoemd worden: zaag, schaaf, beitel, hamer, boor, nijptang, enz. De meest gebruikelijke houtsoorten zijn: eiken-, grenen-, dennen- en vurenhout.

Tegenwoordig wordt bij het timmeren bij meerdere bewerkingen, als zagen, schaven, boren, veel gebruik gemaakt van vernuftig bedachte machines, zoodat het timmeren thans minder indivldueele vaardigheid en kennis vordert dan voorheen van den timmerman geëischt werden.

Sedert de fransche revolutie hebben de omvang en de kunstwaarde van het timmeren veel verloren. Voor dien tijd behoorden alle houtbewerkers als meubelmakers, draaiers, wagenmakers, zelfs molen- en scheepmakers tot hetzelfde gilde, en tot de timmerlieden, onder patronaat van St. Jozef. En alle houtwerk werd solide getimmerd; in de bouwkunst werden zelfs de zolderbalken en kappen vaak sierlijk en artistiek bewerkt.

Tegenwoordig is bij het timmeren de soliditeit van het werk dikwijls bijzaak, en een sierlijke bewerking een onbekende factor.

Timmeren in figuurlijke beteekenis gebruikt, wil geheel iets anders zeggen dan in de bewerking van hout ligt opgesloten, bijv. „niet hoog timmeren” (weinig kunnen); „aan den weg timmeren” (in het openbaar optreden); enz.

< >