ook Thomas van Canterbury (Thomas Canterburiensis) geheeten, strijder voor de pauselijke hiërarchie in Engegeland, geb. 1117, zoon van burgerouders, studeerde te Oxford, Parijs en Bologne, werd door Theobald, aartsbisschop van Canterbury, herhaaldelijk met belangrijke zendingen naar Rome gezonden, tot aartsdiaken verheven en met de proostdij van Beverleya begiftigd. Op aanbeveling van Theobald werd hij in 1155 door koning Hendrik II tot grootkanselier en opvoeder van zijn zoon benoemd.
Hij ondersteunde nu een tijdlang ’s konings monarchistische politiek tegenover de kerk en won het vertrouwen van dien vorst in die mate, dat deze in 1162 te Canterbury Beckefs verkiezing tot aartsbisschop en primas des rijks afdwong. Nu echter trad tot groote teleurstelling van den koning, bij T. een algeheele verandering in; als aartsbisschop verdedigde hij met alle kracht de kerkelijke hiërarchie tegen de staatsmacht, zoodat er een hevige strijd tusschen kerk en staat ontbrandde. De koning riep, 30 Jan. 1164, een vergadering van geestelijke en wereldlijke grooten te Clarendon bijeen, welke in 16 constitutiones de zelfstandigheid van den geestelijken stand, diens onmiddellijke betrekking tot de Roomsche curie, de vrijheid der kerkelijke rechtspleging enz. ophief en alles aan de koninklijke macht onderwierp. B. beloofde, na langen tegenstand, de constitutiones te zullen aannemen, maar, toen de paus zijn goedkeuring weigerde, trok ook B. zijn belofte in. Het concilie van Northampton (12 Oct. 1164) veroordeelde hem als een eedbreker. B. vluchtte naar Frankrijk, waar paus Alexander III hem in het gelijk stelde en koning Bodewijk VII hem in bescherming nam.
Hij zette nu met excommunicatie en interdict den strijd tegen den koning voort. De paus begon, tegen den wil van B., van lieverlede toe te geven, en toen eindelijk de koning voorgaf niet te zullen aandringen op de erkenning der constitutiones van Clarendon, keerde B. (2 Nov. 1170) in zijn waardigheid naar Engeland terug. Hij trad weder met zijn oude hardnekkigheid op en eens zou de vertoornde koning zich de woorden hebben laten ontvallen: „heb ik dan enkel lafhartige dienaars om mij heen, dat niemand mij van dezen oproerigen priester bevrijdt?” Vier ridders, die dit gehoord hadden, gingen dadelijk naar Canterbury en brachten den aartsbisschop op de trappen van het altaar om het leven (29 Dec. 1170). De j paus verklaarde den vermoorde twee jaren na zijn dood als een martelaar heilig; de moordenaars deden boete te Rome en een bedevaart naar Palestina. Hendrik III bouwde een kapel, waarin het gebeente van T. geplaatst werd. Hendrik VIII, na de Roomsche kerk verlaten te hebben, daagde den heilige voor het hof, dat den niet compareerende als verrader veroordeelde. Zijn gebeente werd verbrand, zijn naam uit den kalender gewischt, het vieren van zijn feestdag verboden.