dat deel der heelkunde (zie ald.), dat zich met tandoperatiën bezig houdt. De voornaamste daarvan zijn:
1. het vullen, plombeeren der tanden;
2. het omhullen der kroon met een kapsel van goud of platina;
3. het mechanisch reinigen;
4. het trekken der tanden.
Voor het vullen worden verscheiden materialen gebruikt: goud, amalgama (een mengsel van verschillende edele metalen), porcelein, cement en guttapercha (de laatste zg. plastische vullingen). Het trekken der tanden geschiedt met voor elke tandensoort anders gevormde tangen; het neemt echter tegenwoordig lang niet meer zoo een belangrijke plaats in de T. in als vroeger. Bij de meeste tandoperatiën wordt in den laatsten tijd zeer veel gebruik gemaakt van anaesthetica (verdoovende of pijnstillende middelen), zooals aether, chloroform, broomaether, chloraethyl en vooral cocaïne (voor locale anaesthesie).