schotsch geslacht, dat sedert 1371 de schotsche kroon droeg en 1603—88 op den troon van Groot-Britannië en Ierland zat, heeft zijn naam overgenomen van het sedert de 12de eeuw erfelijk bekleede ambt van rijkshofmeester (stewart, later S. geschreven).
Walter S. huwde 1315 de dochter van koning Robert I Bruce; op zijn afstammelingen zou volgens parlementsbesluit van hetzelfde jaar de troonopvolging overgaan, als de mannelijke stam van het huis Bruce uitstierf; toen dit reeds 1371 gebeurde, ontving de zoon van Walter S. de kroon als Robert II. die 1396 werd opgevolgd door zijn zoon Robert III. Een jongere broeder van dezen, de hertog van Albany, voerde voor hem de regeering en liet, omdat hij zelf naar de kroon streefde, 1402 den troonopvolger, David, hertog van Rothsey, in de gevangenis verhongeren. Daarop zond de koning zijn jongsten zoon Jacobus naar Frankrijk, doch deze viel in handen der Engelschen. Robert III overl. 1406 en Albany heerschte als regent voor den in Engeland gevangen gehouden Jacobus I. Na Albany’s dood 1420 maakte zijn zoon Murdoch zich van het gezag meester, totdat hij 1424 door den teruggekeerden Jacobus I werd terechtgesteld met geheel zijn familie; alleen Murdochs jongste zoon Jacobus S. ontsnapte en van diens achterkleinzoon Andreas, lord S. van Ochiltree, stammen de tegenwoordige graven van Castle-Stuart af. Zie voorts de art. Jacobus (nrs. 6—11, 3, 4 en 5), Karel (nrs. 26, 27 en 28) en Maria Stuart.
Karel II liet uit zijn omgang met Lucy Walters den hertog van Monmouth na, van wien de tegenwoordige hertogen van Buccleuch en Queensberry afstammen. Barbara Villiers, die tot gravin van Southampton en hertogin van Cleveland verheven werd, schonk hem Henry Fitzroy, hertog van Grafton, wiens afstammelingen nog dien naam voeren. Bij Elenore Gwyn verkreeg hij Charles Beauclerk, hertog van St. Albans, wiens familie eveneens nog bestaat. Een vrucht van zijn relaties met Louise de Querouaille was Charles Lennox, hertog van Richmond, van wien de tegenwoordige hertogen van dien naam afstammen.
Jacobus II liet van Arabella Churchill, de zuster van Marlborough, den onechten zoon Jacobus, hertog van Berwick en Fitzjames na, wiens afstammelingen de Fitzjames in Frankrijk zijn.
Nadat het eng. parlement 1688 Jacobus II van den troon vervallen had verklaard, gingen de drie kronen over op zijn oudste, protestantsche dochter Maria en haar gemaal, Willem III van Oranje, welke laatste na het kinderloos overlijden zijner gemalin 1695 met het eng. parlement de successieacte van 12 Juni 1701 tot stand bracht, volgens welke den kath. leden van het huis S. het recht op den troon ontnomen en aan de prot. afstammelingen van Jacobus I geschonken werd.
Na den dood van Willem III besteeg Anna, de tweede dochter van Jacobus II, den troon; na haar dood 1714 werd de successieacte van 1701 van kracht; daarmede ging de kroon over op den eenigen protest, kleinzoon der keurvorstin Elizabeth, den keurvorst van Hannover, die als George I den eng. troon besteeg.
De kath. zoon van Jacobus II, Jacobus Eduard, nam als kroonpretendent den naam Jacobus III aan; hij was gehuwd met Maria Sobieska en overleed 1766. Zijn oudste zoon Karel Eduard leefde na herhaalde pogingen tot herstel zijner dynastie als graaf van Albany in Italië en overleed zonder wettige nakomelingen 30 Jan. 1788. Zijn eenige broeder Hendrik Benedictus, die 1747 kardinaal werd, nam hierop den titel van koning aan. Deze laatste mannelijke afstammeling van het koninklijke huis S. leefde van een jaargeld, hem door het britsche hof gegeven; hij overleed 13 Juli 1807 te Frascati.
Van andere takken der familie S. leven nog talrijke leden in Schotland, Engeland en Ierland.