Gepubliceerd op 18-03-2021

Steenbakkerij

betekenis & definitie

De voornaamste inrichtingen van een steenbakkerij zijn de steenpersen en de steenovens; onder laatstgenoemden neemt de ringoven een eerste plaats in. Het materiaal, dat in de steenovens verwerkt wordt is klei, een mengsel van leem (kiezelzure aluinaarde) met zand of andere stoffen.

Zand en kiezelpoeder maken de klei magerder, humusstoffen doen haar vetter worden. Zal de klei geschikt zijn voor de steenfabricage, dan moet zij goed kneedbaar en smeltbaar zijn. Eerst moet zij rotten, om de plantenvezels er uit te verwijderen; sommige soorten moeten een winter bewaard worden, om uit te winteren, te bevriezen; andere dienen vooraf geweekt te worden en wel voor de productie van één dag. Alvorens de klei te vormen moet de kneedbaarheid verhoogd worden, door haar eerst goed dooreen te werken en zoo noodig met andere stoffen te vermengen. Te vette klei bijv. wordt vermengd met chamotte (poeder van baksteen), om ze te verschralen. Soms mengt men er chemische stoffen door, om ze in de gewenschte kleur te doen bakken.De steenen worden gevormd met de hand of met machines, molens en persen. De oudste soort oven is de veldoven, gevormd door groene steenen met uitsparing van de noodige kanalen. Aan deze veldovens echter waren allerlei bezwaren verbonden. Lastig was o. a. dat men er niet voortdurend in kon werken. Deze bezwaren vervallen bij den ringoven van Hoffmann (zie gravure), waarbij een reeks van ovens zoodanig zijn geplaatst, dat zij een ring vormen, terwijl zij door schotten van elkaar kunnen worden gescheiden. Deze oven werkt dus voortdurend, en levert met weinig brandstof gelijkmatig doorbakken metselsteenen.

Het ringvormige ovenkanaal, waarin de steenen gebrand worden, is door deuren t1, t2, t3 enz. toegankelijk, en kan met den in het midden staanden schoorsteen, door even zooveel rookafvoerkanalen r1, r2, r3 enz., die in een rookkamer uitmonden, door optrekken van kleppen in verbinding worden gebracht. Wordt de dwarsdoorsnede van het ovenkanaal tusschen een der deuren en een rookkanaal door een plaatijzeren schuif of een papierwand gesloten en de zich aan de eene zijde van laatstgenoemde bevindende deur en het aan de andere zijde voorkomende rookkanaal geopend, terwijl alle andere rookkanalen en deuren gesloten zijn, zoo ontstaat er van de open deur naar den schoorsteen E een de geheele ovenruimte doorstrijkende trek, en deze levert aan de brandstof, die door de zich in het gewelf bevindende gaten in den oven geworpen wordt, de noodige lucht. Het vuur wordt op slechts één plaats van den oven ontstoken en trekt dan in de richting van den luchtstroom verder; de voor de verbranding aangezogen lucht verwarmt zich dus tegen de reeds gebakken steenen, en verwarmt, alvorens zij in het rookkanaal ontwijkt, reeds voorloopig de nog niet gebrande. Door de mangaten M komt men in den rookverzamelaar R, voor reiniging of eventueele reparaties. Bij een ringoven van 14 afdeelingen wordt het bedrijf zoo geregeld, dat 11 a 12 afdeelingen geheel en al met steenen gevuld zijn, en 2 a 3 andere geledigd of gevuld worden. Wordt bijv. afdeeling 1 geledigd, zoo wordt 14 gevuld, en de papierwand sluit de afdeelingen 13 en 14 achter het rookkanaal 13 af.

De afdeeling 7 staat in vollen gloed; de afdeelingen 8 en 6 krijgen haar eerste vuur, resp. haar laatste; alle rookafvoerkanalen zijn gesloten op 13 na; de voor de verbranding benoodigde lucht trekt dus door de deur t1 naar binnen, verwarmt zich aan de reeds gebrande steenen in de afdeelingen 2, 3 en 4, terwijl zij deze tevens afkoelt, en komt sterk verhit in de afdeeling 7. De van hier wegtrekkende verwarmingsgassen warmen de ongebrande steenen in de afdeelingen 8, 9, 10 enz. voor, drogen hen, en trekken door r13 in den hoogen schoorsteen. Naar mate men met het uitnemen en inbrengen in de afdeelingen 2, 3, 4 enz. vordert, stookt men meer of minder sterk in de afdeelingen 8, 9, 10 enz., sluit de met steenen gevulde afdeelingen af, opent het naar het vuur toe gelegen rookkanaal vóór den papierwand en sluit het voorafgaande. De brandstoffen (hout, steenkolen, cokes of turf) worden uitsluitend door het gewelf in den oven gebracht, waarin voor dit doel tal van rijen openingen in dwarsrichting over de geheele breedte van den oven zijn aangebracht. Correspondeerende met deze openingen, worden bij het vullen van den oven schachten opengelaten, die als haarden dienst doen; de gelijkmatige verdeeling van de brandstof over het geheele inwendige van den oven bevordert zeer de gelijkmatige verwarming der steenen. Gewoonlijk hebben de ringovens 12 tot 16 afdeelingen; ovens met 24—36 worden met 2 vuren op afstanden van 12—16 afdeelingen gestookt.

De oorspronkelijke ringovens waren cirkelrond. Men bouwt ze tegenwoordig langwerpig om een gelijkmatiger snelheid der verbrandingsgassen langs den buiten- en binnenringmuur te verkrijgen. Men heeft ringovens voor een dagelijksche productie van 1000 normale steenen, doch ook voor een van 30.000 tot 40.000 gebouwd. De dubbelovens leveren het dubbele van de gewone ovens. Ringoverns werken 60tot 70 percent goedkooper dan de gewone. Gewone metselsteenen worden daarin al naar hunne grootte, per duizend met een verbrandingswaarde van 100 tot 150 kg. steenkolen gebrand.

Beschikt men over goedkoope brandstoffen, die in oudere ovens niet gebruikt kunnen worden, dan is de besparing nog grooter. Voor kleinere steenbakkerijen gebruikt men partieele ringovens met 3 tot 8 afdeelingen.

Een belangrijk onderdeel van een steenbakkerij is ook de steenpers. Hierbij wordt de door kleimolens dooreengewerkte grondstof in. den vorm van een streng door een mondstuk uit een cylinder geperst. De streng heeft een breedte gelijk aan de lengte van een baksteen. Deze reep of streng wordt dan door middel van een gespannen koperdraad in stukken gesneden van de gewenschte steendikte, zoodat de snijvlakken de platte zijden van den steen vormen. Dit snijden kan echter ook op andere manier plaats hebben. Strengpersmachines worden tevens gebruikt om profielsteenen, holle steenen en buizen van geringen diameter te maken.

Voor het maken van holle steenen en buizen, wordt in het mondstuk een kernstuk gezet, waarvan de doorsnede overeenkomt met het gat, dat men in de kleistreng wil uitsparen. De armen die het kernstuk met het mondstuk verbinden, snijden weliswaar de kleistreng door, doch wanneer men het kernstuk niet te dicht bij den mond van het mondstuk plaatst, heeft de klei voldoende plasticiteit, om zich voor het verlaten van het mondstuk weer aaneen te hechten. Een bekende steenpers is de machine wan Sachsenberg.

< >