oud-noorsche dichters en zangers van beroep, die de verborgenheden v. d. godsdienst, de daden van het voorgeslacht en van helden en vorsten bezongen. In lateren tijd werd het ook de taak der S., om gedenkwaardige bedrijven in liederen te bewaren, welke daardoor tevens bronnen voor de geschiedenis geworden zijn.
Deze zangen gingen van mond tot mond, en werden door het volk van buiten geleerd. Zij waren dus de eigenlijke geschiedkundigen en over het algemeen de geleerden van hun tijd. Van de deensche en zweedsche Skalden is weinig bewaard gebleven, doch meer van de noorsche en ijslandsche. Een opgave van de beroemdste noorsche en ijslandsche S. onder den naam Skdlldatal uit de 13de eeuw, bevindt zich in het Upsaler handschrift der jongere Edda, afge- ‘ drukt in Möbius’ „Catalogus librorum islandicorum” (Lpz. 1856). De liederen der godenen heldensagen, die in de Edda bijeenverzameld zijn, zijn gedicht door Skalden, doch in een vroeg tijdperk, toen er zich nog geen bepaalden stand van S. gevormd had.