Gepubliceerd op 18-03-2021

Schaakspel

betekenis & definitie

een der oudste en over de geheele wereld bekende en geliefde spelen, dat in zijn meest gewonen vorm gespeeld wordt door twee partijen, op een bord met 64, om en om wit en zwart gekleurde velden. Elke partij heeft 16 stukken (de eene partij witte, de andere zwarte): 8 kleine (pionnen of boeren) en 8 groote (officieren, nl. een koning, een koningin of dame, 2 raadsheeren of loopers, 2 paarden en 2 kasteelen of torens).

De groote ' stukken worden bij het opzetten op de eerste rij van het bord geplaatst: op elk hoekveld dier rij, een kasteel, naast elk kasteel een paard, naast elk paard een looper, de koning en de koningin, de beide voornaamste stukken, op de beide middelste velden, waarbij de koningin op het veld van haar eigen kleur komt (regina servat colorem). De pionnen worden op de tweede rij naast elkander gezet. Geen enkel veld van beide rijen blijft dus onbezet. Bij het spelen doen de spelers om beurteu een zet, d. i. verplaatsen een hunner stukken (bij de rocade 2: een kasteel en den koning). De stukken mogen zich bij dit verplaatsen niet alle op dezelfde wijze voortbewegen, hun loop is integendeel zeer verschillend. De pionnen mogen alleen van het veld waarop zij staan op het veld dat onmiddellijk voor hen ligt worden gebracht en gaan nimmer achteruit of zijwaarts; worden zij voor het eerst aangeraakt, dan mogen zij (behoeven echter niet) twee velden vooruit gezet, zoodat zij dan ineens van de tweede op de vierde rij van het bord komen. De kasteelen bewegen zich in rechte lijnen (recht voor- en achteruit en zijwaarts) een willekeurig aantal velden, over het geheele bord heen, zoolang zi] niet stuiten op een veld dat bezet is met een I eigen of vijandelijk stuk. De paarden mogen I in alle richtingen sprongen maken naar het I derde veld der andere kleur, van hun standplaats af gerekend; zij gaan daarbij ook over bezette velden heen. De raadsheeren loopen in schuine lijnen vooruit en terug over het geheele bord, doch mogen alleen onbezette velden passeeren en verlaten nimmer de kleur waarop zij bij het begin van het spel stonden. De koningin is een stuk dat de bewegingen van kasteelen en raadsheeren in zich vereenigt en is het eenige stuk dat aan geen bepaalde richting is gebonden; ook zij echter beweegt zich alleen over onbezette velden. De koning mag zich wel in alle richtingen verplaatsen, doch telkens slechts van zijn veld op een onmiddellijk daaraan grenzend onbezet veld. De groote stukken slaan in dezelfde richting waarin zij zich mogen bewegen; de pionnen slaan in schuine richting en alleen voorwaarts. Bij het slaan wordt het geslagen stuk van het bord genomen en het slaande stuk wordt op het daardoor ledig komende veld gezet. Doel van het spel is, den vijandelijken koning mat te zetten, d. w. z. hem in zoodanigen toestand te brengen, dat hij nergens meer een uitweg kan vinden en ook het veld dat hij inneemt moet verlaten. Bij den zet waarmee de omsingeling van den verliezenden koning wordt voltooid, kondigt de winner aan dat de koning mat is en het spel is geëindigd. Het schaakspel is lang vóór onze jaartelling uitgevonden in het oude Indië, werd vandaar overgebracht naar China en Perzië, vanwaar het ten tijde van Karel den Groote naar Griekenland kwam, en later door de Saracenen en Mooren naar Italië en Spanje. Gaarne schrijft men de uitvinding van het S. aan zekeren Sissa toe, die het zou hebben uitgedacht om zijn koning op aanschouwelijke wijze zijn hulpeloosheid duidelijk te maken en hem te doen begrijpen hoe afhankelijk hij was van zijn volk; veelal wordt daaraan een verzinnelijkte voorstelling van de snelle opklimming der getallen in geometrische reeksen vastgemaakt; de belooning voor de uitvinding zou namelijk zijn gevraagd in graankorrels in een meetkunstige reeks met zooveel termen als er velden op het schaakbord zijn, beginnende met 1 korrel op het eerste vak en de reden zoodanig, dat op het 64ste veld 18.000.000.000.000.000.000 korrels kwamen. De theor. en pract. literatuur over het S. ontwikkelde zich het eerst in Spanje (Lucena en Ruy Lopez, omstr. 1500); in de tweede helft der 18de eeuw werd het gebied van het S. beheerscht door den franschen meester Philidor; tegenwoordig staan de Duitschers op den voorgrond.Literatuur: Het volledigste en grondigste werk van den nieuweren tijd over het S. is dat van Bilguer (zie ald.); verder moeten vermeld: Lasa, (1818—94), Leitfaden für Schachspieler (6de dr. 1894, onder den titel Neuester Lehrbuch des Schachspiels, door Bardeleben en Mieses), dezelfde, Zur Geschichte und Litteratur des Schachspiels (Leipz. 1897), Portius, Schachspielkunst (12de dr., Leipz. 1901), A. van der Linde, Geschichte und LMteratur des Schachspiels (2 dln., Berl. 1874), werken van Lewis, Hirschbach, Berger, Minckwitz, Schallopp, Tarrasch.

< >