Gepubliceerd op 17-02-2021

Rudolf grau

betekenis & definitie

duitsch theoloog (luth.), geb. 20 April 1835 te Heringen aan de Werra, werd in 1866 hoogleeraar te Koningsbergen, waar hij 7 Aug. 1893 overleed. G. schreef: Semiten und Indogermanen in ihrer Beziehung zu Religion und Wissenschaft.

Eine Apologie des Christentums vom Standpunkte der Völkerpsychologie (2de druk, Stuttg. 1867), Heber den Glauben als die höchste Vernunf t (Gütersloh 1865, 2de druk 1894), Ursprünge und Ziele unserer Kulturentwicklung (1875), Der Glaube die wahre Lebensphilosophie (1881), Leber Martin Luthers Glauben (1884), Entluicklungsgeschichte des neutestamentlichen Schrifttums (2dln., 1871), Bibelwerk für die Gemeinde (met eenige vakgenooten, Bielef. en Lpz. 1876—80, 2de druk 1889), Die Judenfrage und ihr Geheimnis (Gütersloh 1881), Das Selbstbewusstsein Jesu (Nördl. 1887), Biblische Theologie des Neuen Testaments (voor Zoeckler’s „Handbuch der theol. Wissenschaf ten”, Nördl. 1889), Luthers Katechismus erklärt aus biblischer Theologie (Gütersloh 1891), Gottes Volk und sein Gesetz (versehenen na zijn dood 1894); hij was ook redacteur van het in 1865 opgerichte apologetische tijdschrift „Beweis des Glaubens’7.

< >