Wis- en sterrenkundige, geb. 18 Mei 1711 te Ragusa, trad vroegtijdig in de Jezuïtenorde, werd in 1740 tot leeraar in wiskunde en philosophie aan het Collegium Romanum benoemd, mat tusschen 1750—53 in den kerkelijken staat een graad van den meridiaan, bereisde voorts geheel Europa, kreeg in 1764 een professoraat te Pavia, ging kort daarop naar Parijs, vestigde zich later te Milaan, bestuurde hier den aanleg van de sterrenwacht van het Brera-college, ging na opheffing der Jezuïtenorde in 1773 naar Parijs terug, kreeg vandenkoning van Frankrijk een jaargeld en den titel van directeur der optica bij de marine, legde dit ambt wTeldra neder, gaf te Bassano zijn werken in het licht, vestigde zich te Milaan, en stierf hier krankzinnig, 12 Febr. 1787 ; in het Brerapaleis werd een gedenkteeken voor hem opgericht. Hoofdwerken : De expeditione ad dimeritiendos duos meridiani gradus (1755, met P.
Maire), Journal d'un voyage de Constantinople en Pologne (1772), De solis et lunae defectibus (1764).