1) Marcus Aurelius, romeinsch keizer van 276—282, geb. 19 Aug. 232 te Sirmium in Pannonië, werd als opperbevelhebber in het oosten na den dood van keizer Tacitus (April 276) door zijn troepen te Ernesa tot keizer uitgeroepen. De senaat erkende P., die terstond begon met de grenzen des rijks krachtdadig tegen de aanvallen der barbaren te beschermen.
Om den ontvolkten grensprovinciën een bevolking te geven, deed hij' 297 in Moesië en Thracië groote massa’s barbaren vestigen die gemakkelijk geromaniseerd werden; ook droeg hij bijzondere zorg voor de bebouwing van den grond. Zoo hief hij het oude, alleen het voordeel van Italië beöogend verbod op, van het aanplanten van olijfboomen en den wijnstok en riep daardoor den olijfbouw in Provence en den wijnbouw in Gallië, aan den Rijn en in Pannonië in het leven. De gestrengheid, waarmede hij de soldaten tot nuttige werken van deze snort dwong, deed een muiterij ontstaan, waarbij hij in Sept. of Oct. 282 nabij Sirmium het leven verloor.2) Marcus Valerius, beroemd romeinsch grammaticus, uit Berytus in Syrië; zijn bloeitijd valt na het midden der eerste eeuw na Chr.; op de wijze der alexandrijnsche geleerden behandelde hij de voornaamste romeinsche dichters, zooals Lucretius, Vergilius, Horatius, Persius, op critische manier. Van zijn studiën over Virgilius is wellicht het een en ander bewaard gebleven in den zijn naam dragenden commentaar op de „Bucolica” en „Georgica”; voorts uit een commentaar op Persius diens levensbeschrijving, en van zijn werk De notis een de juridische afkortingen bevattend uittreksel.
Andere, zijn naam dragende, grammat, werken (Catholica, over het zelfstandig naamw. en het werkwoord, en de z.g. Ars vaticana) zijn afkomstig van een grammaticus uit de 4de eeuw.