stoïcijnsch philosoof, uit Apamea in Syrië, naar zijn tweede vaderland Rhodus de Rhodiër genoemd, omstreeks 135—50 v. Chr., ging in 86 met een diplomatieke zending naar Rome en verkeerde sedert in de hoogste romeinsche kringen, zooals met Cicero, die in 78 zijn toehoorder was te Rhodus, en Pompejus, die hem tweemaal aldaar bezocht (67 en 62).
Zijn kennis, evenals zijn werken strekte zich over zeer verschillend gebied uit, vooral ook op dat der geschiedenis, aardrijkskunde enz.; hij' was zonder twijfel een van de geleerdste mannen der oudheid. Zijn hoofdwerk was een door de lateren hoog gewaardeerde en veel gebruikte algemeene geschiedenis in 52 boeken, een vervolg van Polybius, ongeveer den tijd van 145—82 omvattend, zich vooral onderscheidend door zijn rijkdom aan geographische mededeelingen. Zijn fragmenten zijn verzameld door Bake (Leiden 1810) en in dl. 3 der „Fragmenta historir corum graecorum” van Müller (Parijs 1849).