doorgaande, voorbijtrekkende, doorreizende; en passant: in het voorbijgaan, tegelijkertijd, inmiddels. Passantenhuis: inrichting waar doortrekkende reizigers, die geen logies kunnen bekostigen, den nacht kunnen doorbrengen.
P., in de heraldiek de figuren van dieren, die als stappende met den rechter poot opgelicht zijn voorgesteld.