(copulatio, coïtus) is de gemeenschap, het samenkomen van beide geslachten, waardoor de bevruchting tot stand komt. De P. is niet bepaald noodzakelijk tot instandhouding van alle diersoorten, want sommige lagere dieren vermeerderen zich door deeling of knopvorming, gelijk de planten; zie ook Hermaphroditisme (daarbij errata dl.
VI). Men kan de wijze van P. tot tweeërlei vorm terugbrengen: de eenvoudige, zijnde de samenkomst van een mannelijk en een vrouwelijk individu, waarbij alleen het laatste bevrucht wordt, en de wederkeerige, waarbij elk der parende individuen bevrucht wordt, welke bij twee hermaphroditische voorwerpen kan plaats hebben. Het tijdsverloop noodzakelijk voor de P. verschilt naarmate de diersoort. Bij vele vogels is dit tijdsverloop slechts een oogenblik, terwijl het bij de slakken en zeer vele insecten uren voortduurt. De wijze van P. en de tijd van het jaar waarin zij' plaats heeft, zijn afhankelijk van de gedaante des lichaams, bijzonder van die der geslachtsdeelen, en van de seizoenen, het klimaat en den wilden of tammen staat der dieren. De meesten der groote zoogdieren paren slechts eenmaal ’s jaars op vastgestelde tijden; anderen, zooals hazen en konijnen, meermalen in het jaar.
P. heeft niet alleen plaats bij individuen van dezelfde maar ook van verwante soorten. De invloed der P. op de bevruchting is zeer verschillend; daargelaten dat niet altijd op P. bevruchting volgt. Dikwijls bevrucht een enkele P. een verbazend groot aantal eieren, somwijlen slechts één of twee, terwijl bij sommige diersoorten, zooals de bladluizen, een enkele P. voldoende is ter voortbrenging van een geheele reeks van geslachten.