In de beide organische rijken de opwekking van de bij het vrouwelijk individu ontstaande kiem tot verdere ontwikkeling, door vermenging daarvan met de mannelijke teeltstok
Dierenrijk
In het dierenrijk vordert de ontwikkeling van kiem tot ei in den regel oen bevruchting. In enkele gevallen (bij eenige insecten, met name bij de Bij) is het wel is waar gebleken dat ook zonder bevruchting do ontwikkeling van een nieuw individu in het ei geheel tot stand kan komen, doch tevens dat door zoodanige maagdelijke voortplanting (parthenogenesis) alleen individuen van dezelfde sexe geboren worden, zoodat voor een duurzame instandhouding der soort steeds bevruchting noodig blijft. De handeling der B. bestaat daarin, dat de zaadlichaampjes, het voornaamste bestanddeel van het mannelijke zaad, dat zich in de daartoe bestemde zaadklieren gevormd heeft, de kiem binnendringen, hetzij binnen of buiten het vrouwelijk organisme. De B. heeft in het algemeen op drieërlei wijze plaats: 1) door de paring of den bijslaap (copulatio, coïtus) tusschen twee individuen, waardoor ei-cel en sperma-cel reeds binnen in het vrouwelijke organisme met elkander in aanraking komen; paring heeft plaats bij alle onmiddellijk in de lucht levende dieren, dus bij zoogdieren, vogels, kruipende dieren, insecten, spinnen, longslakken; verder bij vele waterdieren, als onderscheidene vissollen, bloedzuigers, cephalopoden, enz.; ook de dieren waarbij de geslachtsorganen op een enkel individu vereenigd zijn, de Hermaphroditen, paren, en in dit geval is de bevruchting doorgaans wederkeerig. 2) De tweede wijze van B. kan, evenals de derde, alleen bij in het water levende dieren voorkomen; zij bestaat daarin dat kiem en zaad elk voor zich worden geloosd, waarna beide elementen door middel van het water mot elkander in aanraking komen. 3) Bij de derde wijze geraakt het door de mannelijke individuen in het water geloosde sperma in de lichaamsholte van het moederdier, door middel van de beweging der trilharen, waarvan do zaadlichaampjes voorzien zijn; deze wijze komt voor bij de meeste plaatkieuwige weekdieren. Niet altijd geschiedt de bevruchting rechtstreeks, of komt het uit do mannelijke organen afkomstige sperma onmiddellijk in aanraking met de kiem; bij vele dieren bestaan integendeel organen, die als tijdelijke dragers van het sperma zijn te beschouwen; hierbij zijn nog twee verschillende gevallen te onderscheiden: tijdelijke dragers van het sperma komen voor ten eerste bij de mannelijke individuen, wier voelers (palpi) als zoodanig dienst doen, n.1 bij de spinnen, en bij de achtarmige cephalopoden, bij welke een der armen, de z.g. hectocotylus-arm, dez verrichting heeft; ten tweede komt bij de vrouwelijke individuen der salamanders, der insecten, der spinnen en van vele gasteropoden, een daartoe dienend orgaan voor, zaad- of bevruchtingszak (receptnculum seminis) geheeten, waarin hot bij do paring door het mannetje geloosde zaad wordt opgenomen, om eerst later, soms na een zeer geruimen tijd, daaruit weder naar buiten gebracht te worden, ter bevruchting der eieren. De paring maakt het mogelijk dat het ei, na bevracht te zijn, nog een korteren of langeren tijd in het moederlichaam vertoeft en daar tot verdere ontwikkeling komt; dit geschiedt op drieërlei wijze: n. door eenvoudige toevoeging van voedingsstoffen, opgehoopt in oen door een schaal begrensde holte, als voorraad voor de later zich buiten het moederdier ontwikkelende vrucht; deze wijze komt voor bij de vogels, de meeste kruipende dieren, vele insecten; men noemt deze dieren, alsmede die, bij welke de bevruchting buiten het vrouwelijke organisme geschiedt, eierleggende dieren (ovipara)• b. bij andere dieren (eenige vischsoorten, enkele kruipende dieren, sommige insecten, en een klein aantal slakken), blijft het van voedselvoorraad en eene schaal omgeven ei in een verwijd gedeelte van den eileidSr, eizak (marsupium), ook baarmoeder (uterus) geheeten, doch zonder organischen samenhang daarmede, totdat de vrucht genoegzaam is ontwikkeld om als een levend wezen het moederdier te kunnen verlaten; deze dieren heeten eier-levendbarende (ovovivipara); c. het ei en de zich daarin ontwikkelende vracht kan met de moeder in organischen samenhang treden door een zich aan de binnenvlakte der baarmoeder en de buitenvlakte van het ei vormend vaatstelsel, moederkoek (placenta) geheeten ; dieren, waarbij dit geschiedt heeten levendbarende (nvipara), zie Zwangerschap.
De ontwikkeling der bevruchte kiem vangt aan met celvorming; daar aan de eerst gevormde cellen nog geen wand, afgescheiden van den inhoud, waarneembaar is, heeft het den schijn alsof de inhoud van de ei-cel of dooier, zich splitst door opeenhooping van deelen rondom zekere middelpunten; vandaar de benaming splitsing of klieving des dooiers; men onderscheidt in dit opzicht geheele en gedeeltelijke klieving, naar gelang de geheele inhoud der ei-cel of wel een gedeelte daarvan aan de klieving deelneemt; bij de geheele klieving splitst de ei-cel zich eerst in twee helften, deze op haar beurt elk weer in twee, enz.; deze geheele hoewel nimmer volkomen klieving heeft plaats bij overigens geheel verschillende dierklassen, n.1. bij zoogdieren, vorschen, wormen, plaat- . kieuwige weekdieren, heteropoden en gas teropoden. Bij de gedeeltelijke klieving zijn twee gevallen mogelijk, hoewel in beide go vallen de vorming van een kiemlaag (blastoderma) het resultaat is De aanvankelijk geheel uit cellen bestaande kiem ontwikkelt zich later tot vrucht (embryo, foetus). In het algemeen geschiedt zulks doordat de verschillende celgroepen zich differentieeren, waardoor de eerste grond gelegd wordt tot het ontstaan der onderscheidene organen, die zich elk afzonderlijk weer differentieeren, elk hun eigen ontwikkelingsgang volgende, terwijl de oorspronkelijke eenvoudige saamstelling uit gelijksoortige cellen allengs minder waarneembaar wordt en uit cellen en tusschencellige stof de verschillende weefsels ontstaan, die het volvormd orgaan saamstellen. Deze differentieering geschiedt in elk der grootere afdeelingen van het dierenrijk op eigen wijze, zoodat de type van het dier zich reeds in de eerste ontwikkelingsperiode duidelijk openbaart. Volgens de O visten zou het ei, volgens de Spermatieken de zaaddraden van het sperma den stoffelijken grondslag van de zich ontwikkelende vrucht uitmaken; de moderne wetenschap beschouwt beide elementen tezamen als den grondslag van het nieuwe individu. Het ei rijpt bij alle dieren onafhankelijk van de bevruchting; grijpt de bevruchting niet in, dan ontwikkelt het ei zich in den regel niet verder, maar gaat te gronde.
Kunstmatige bevruchting
Deze is zoo goed als geheel een vrucht der moderne wetenschap; zij werd, behalve op allerlei dier-, en vooral vischsoorten, in het laatste kwartgedeelte der 19e eeuw ook toegepast op den mensch. Reeds het Nederl. tijdschrift voor Geneeskunde, jaargang 1870, vermeldt een verhandeling van dr. Girault in de Société Médicale du Panthéon over de kunstmatige bevrachting bij den mensch; in acht gevallen, waar de ontvangenis wegens oorzaken, wier opheffing onmogelijk was of door de patiënte geweigerd werd, was uitgebleven, had uitstorting van sperma in een trechtervormig uitloopende catheter en het inleiden van deze in den canalis cervicalis uteri, waarop de vloeistof door een luchtstroom voortgedreven werd, ontvangenis en graviditeit ten gevolge.
Plantenrijk
Ook hierin komt de bevruchting in het algemeen daarop neer, dat de inhoud eener mannelijke cel zich mot do inhoud eener vrouwelijke cel, de zg. ei-cel, hetzij direct, hetzij door diosmose, vermengt. Dit laatste heeft plaats bij de Phanerogamen, waarbij de voortplantingscellon van bij de bevruchting gesloten vliezen voorzien zijn; de directe vermenging is slechts dan mogelijk wanneer de mannelijke en vrouwelijke bevruchtingscellen niet door col-membranen omgeven zijn, of wanneer deze membranen vóór het proces der bevrachting door scheuring of oplossing verwijderd worden. Deze wijze van B. heeft bij de meeste Cryptogamen plaats.
Langen tijd heeft men de meening vastgehouden, dat de Cryptogamen niet anders dan kiemkorrels, sporen, bezaten. Later is echter uitgemaakt, dat ook bij de sporeplanten een mannelijke stof werkzaam is; terwijl echter bij de Phanerogamen de bevruchting geschiedt door eene uitwisseling van de vloeistof in do stuifmeclbuis met de kiem, zoodat deze zich in het plantenei ontwikkelt, vindt men bij de Cryptogamen kleine cellen, zaaddraden, spermatozoïden, die het in de vrouwelijke kiem sluimerend levensbeginsel opwekken. Bij de Phanerogamen vindt men als bij de bevruchting saamwerkende elementen het eitje, ook zaadknop geheeten, en het stuifmeel. Dit laatste bestaat doorgaans uit een enkele cel, die zich echter door een uitzetting van het binnenste vlies tot een buisje kan verlengen; de slijmerige inhoud di,r cel bestaat uit water, eiwitstof, zetmeel, vette olie en suiker; de buisvormige verlenging der cel treedt op, zoodra ze in aanraking komt met een vloeistof, waarin een bewerktuigde zelfstandigheid, b.v. suiker, is opgelost; het vrouwelijk element, het eitje, is een wratachtige verhevenheid, die zich ontwikkelt uit het weefsel van het vruchtbeginsel of uit een open vruchthlad; het eitje is meestal omgeven door twee vliezen, n.1 een uitwendig en een inwendig bekleedsel, waarin zich een kanaal met eene opcning (micropyle) bevindt; door middel van een navel- of zaadstreng is liet op den zaaddrager of zaadkoek vastgehecht. In de ei-kern bevindt zich oen cel, de kiemzak, die zich sterk ontwikkelt en waarintegenover de micropyle meestal 3 cellen, dekiemblaasjes, en aan de andere zijde 2 cellen, de tegen v o eoers, ontstaan. Het eigenlijk pro ces der bevruchting geschiedt wanneer de stuifmeelbuis in aanrakin g komt met de kiemblaasjes; het stuifmeel, zich op den stempel vasthechtende (zie Bestuim micropyle; c embryozak. vino-) verlengt zich tot een buis, dringt, gewoonlijk door den stijl heenloopend, door het kanaal van den stamper, en bereikt hij de Angiospermen het eitje door de micropyle, of doet hij de Gymnospermen zijn inhoud op het blootliggend eitje vallen.
Zoodra de stuifmeelhuis met den kiemzak in aanraking komt, houdt zij op zich te verlengen, terwijl haar inhoud in don gestolden toestand raakt. Het bevruchte kiemblaasje begint zich nu te ontwikkelen, ontvangt omhullend celvlies, verdringt de overige blaasjes, en splitst zich door middel van een tusschenschot in twee boven elkaar gelegen cellen, waarvan de onderste de kiem, do bovenste de draad waaraan de kiem is opgehangen, wordt. Soms ook worden meerdere kiemblaasjes in eenzelfden zaadknop bevrucht. __
Bij de Cryptogamen dragen de vrouwelijke cellen evonzoo den naam van ei-cel; de mannelijke daarentegen dien van spermatozoïden.’ De 'ei-cellen liggen bij de hoogere Cryptogamen, b.v. bij de Varenkruiden enz. en bij de Mossen in het binnenste van bijzondere cellichaampjes, die men met den naam archegoniën aanduidt. De spermatozoïden worden mede in afzonderlijke cellen of cellichaampjes gevormd, die zij in den rijpen toestand verlaten, om voorts door middel van een of meer uiterst werkzame trilharen in het water rond te zwerven. Ook de archegoniën openen zich in den rijpen toestand en veroorloven aldus de spermatozoïden onmiddellijk in aanraking te komen met de ei-cel en zich daarmede te vermengen. De bevruchting dezer planten kan slechts onder omstandigheden, die het mogelijk maken, dat de spermatozoïden ue ei-cel bereiken, geschieden. Het resultaat der B. is een meervoudige ^leeling der ei-cel en het ontwikkelen ervan tot embryo. Bij de lagere Cryptogamen, de Wieren on Zwammen, is het beloop der B. in werkelijkheid hetzelfde.
Ook bij deze heeft een directe vermenging van de in antheridiën gevormde spermatozoïden met de in de zg. oögoniën of ook carpogoniën voorhanden ei-cellen plaats. Een uitzondering maakt in deze de familie der Florideeën, waarbij de spermatozoïde niet direct met de ei-cel in aanraking komt. Bij de overige Algae en Fungi, voorzoover bij deze bij den stand der wetenschap van sexualiteit gesproken kan worden, zijn de geslachtsorganen bij de verschillende familiën zeer verschillend van bouw. De oögoniën en carpogoniën omsluiten de ei-cel, openen zich bij de rijpheid der eicel, en maken daardoor aan de spermatozoïden het indringen mogelijk; of wel het antheridium hecht zich aan het vrouwelijk orgaan, doorboort het omhullende vlies, en ontlast zoodoende direct de spermatozoïden. Het resultaat der B. is hier steeds de vorming van een of meer sporen, waaruit bij de ontkieming een nieuw individu ontstaat.