(comes palatinus) was de titel der rechters en hoogste ambtenaren in de paltsen der frankische en duitsche koningen. Den hoogsten rang onder hen bekleedde de paltsgraaf te Aken.
Uit de goederen, die hij in bruikleen kreeg, ontstond het paltsgraafschap aan den Rijn. Toen later het oude paltsgraafschap een erfelijke vorstelijke waardigheid was geworden, benoemden de keizers nieuwe hofpaltsgraven, die echter niet meer als rechters optraden, maar alleen uitdeelers waren van eenige rechten die de keizers aan zich hadden behouden, zooals het wettigen van onechte kinderen, het verleenen van academische waardigheden, enz.