groep van tot de kikvorschen behoorende kruipende dieren; onderscheiden zich van de eigenlijke kikvorschen door korter achterpooten, een dikker lichaam en kop en geheel tandeloozen mond; de huid is met klierachtige wratten bedekt, die een scherp vocht afscheiden; zij maken slechts kleine sprongen. Hare voortteling en gedaanteverandering komt met die der kikvorschen overeen, maar de P. zijn nachtdieren die zich over dag meer schuilhouden.
Haar voedsel bestaat uit insecten, waarom zij als nuttige dieren te beschouwen zijn. Gedurende den winter slapen zij. In ons land komen een paar soorten voor: de gewone pad (Bufo vulgaris), die achterpooten met zwemvliezen heeft; zij bewoont bosschen en velden, en komt ook wel voor in kelders. Deze kan lang zonder voedsel leven. Bij naderend gevaar spuit zij een onschadelijk vocht uit. Een andere soort is de groene pad (Bufo Calamita, B. viridis), die, van boven groenachtig gekleurd, kleiner dan de vorige is en geen zwemvliezen heeft.
Zij loopt tamelijk vlug en kan zelfs langs muren opklimmen. Uit haar wratten kan zij een zeer scherp en stinkend sap persen. Onder de uitlandsche soorten is de B. obstetricans Laur. bekend door de hulp, die het mannetje bij het eierleggen aan het wijfje verleent; deze leeft in Z.-Duitschland, Frankrijk en Zwitserland. Zie voor de Surinaamsche pad: Pipa.