Gepubliceerd op 28-02-2021

Oost-goten

betekenis & definitie

het gedeelte van den grooten germaanschen stam der Goten, dat in de 4de eeuw na Chr. benoorden de Zwarte zee een groot rijk stichtte en in 375 onderworpen werd door de Hunnen. Van dezen tijd af tot op Theodorik den Groote, hadden de O. nu eens geen koning en dan weer twee of drie tegelijk.

Na den dood van Attila vernietigden zij met de Gepiden het Hunnenrijk en zetten zich neer in Hongarije, vanwaar zij gedurig invallen deden in het rijk der Romeinen, terwijl anderzijds velen hunner bij dezen in krijgsdienst traden. Zij waren toenmaals zeer verdeeld. Theodorik slaagde erin ze grootendeels weer te vereenigen en kon toen zijn heerschappij uitbreiden over geheel Italië, de eilanden, de Alpenlanden en Dalmatië. Na zijn dood (526) stortte dit rijk weldra weer ineen. De O. kwamen nu onder de heerschappij der Byzantijnen (zie Belisarius en Narses) en versmolten allengs met de italische volken. De in het gebied der Zwarte zee achtergebleven O., de zg. Krim-Goten of Tetraxitische Goten, schijnen zich daar tot in de 16de eeuw als afzonderlijk volk te hebben gehandhaafd, eer zij door de Turken werden onderworpen.

< >