deensch geleerde, geb. 1588 te Aarhus, van 1613 af prof. te Kopenhagen, eerst in het grieksch, vervolgens in de natuurkunde, eindelijk in de medicijnen; hij overl. 1654; gaf in het licht: een reeks natuurwetenschappelijke en medische geschriften (Institutionum medicarum lïbri F, Kopenh. 1636—40; Controversiarum medicarum exercitationes 1—XV111, ald. 1624—53; Museum Wormianum, Leiden 1655) en stichtte te Kopenhagen een museum voor zoölogische en pathologische verzamelingen, noordsche en andere oudheden enz. (voornamelijk verzamelingen en verklaringen van Runenopschriften). Archaeologische hoofdwerken: Fasti danici (Kopenh. 1643), Runica seu Danica literatura antiquissima (1636, 2de dr. 1652) en Danicorum monument orum lïbri VI (1643); laatstgenoemd werk is lang het standaardwerk der runenkunde geweest.
Hij was tevens lijfarts van koning Christiaan V.