schrijvers uit de oudheid, die sedert den alexandrijnschen tijd sagen en verdichtselen uit vroegere tijden in proza bewerkten en verzamelden. De voornaamste overblijfselen der geschriften van grieksche M. zijn de Bibliothcca van Apollodorus, de slechts bij Photius in uittreksel bewaard gebleven Nar rationes van Conon, de Narrat ion es amatoriae van Parthenius, de Transformationes van Antonius Liberalis, de aan Eratosthenes toegeschreven Catasterismi.
Ook rekent men daartoe het werk van Cornutus (Phurnutus, zie ald.). De natura deorum en de homerische allegorieën van Heraclitus, die een overwegend philiosophische strekking hebben. In de verzamelingen der romeinsche ,,Mythographi” bevinden zich vooral de Fabidae van Hyginus, de Mythologica van Fulgentius, de Narrationes fabularum van Luctatius Placidus (uit Ovidius), het eerst in de middeleeuwen door zekeren Albericus geschreven boek De deorum imaginïbus enz. Een uitgave der ,,Mythographi graeci” bezorgde Westerman (Brunswijk 1843); de „Mythographi latini” werden uitgegeven door Muncker (2 dln., Amsterdam 1681) en van Staveren (2 dln., Leiden 1742).