een zusterszoon van den beroemden perzischen dichter Dsjâmi (zie ald.), werd te Chardsjird in de provincie Dsjam (Herat) geb. en overl. in 1520 of 1521; hij geldt als de laatste van de klassieke epische dichters der Perzen. Hij dankt zijn roem aan een chamse of reeks van vijf epische gedichten in gepaarde rijmen (mesnewi), waarin hij het voorbeeld van Nisarni (overl. 1202) en Amir Choesrau uit Dehli (overl. 1324), gelijk hij zelf zegt, volgt.
Deze epische gedichten zijn Laila en Medsjnoen, de geschiedenis van twee ongelukkige geliefden, een navolging van de gelijknamige gedichten der zoo even genoemden; de Liefde van den Sassanide Chosroe voor Sjirin eveneens door die beiden bezongen; voorts de Haft Mansar (zeven bezienswaardigheden),, naar de Haft Paikar (zeven schoonheden) van Nisarni en de Hasjt Bihisjt (acht paradijzen) van Amir Choesrau bewerkt; het vierde (onvoltooide) gedicht bevat een verheerlijking der overwinningen van sjah Ismaïl, het vijfde is het Timurnâme of „Boek van Timoer’s overwinningen” naar Nisami’s Iskandernâme en Amir Choesrau’s Sikanderï (Spiegel van Alexander). Alleen dit laatste werk, waaraan H. 40 jaren besteedde, is gepubliceerd door Jones (Calcutta 1788) en gelithographeerd onder den titel Safarnâme (Boek der overwinningen^ Lakhnau 1869). H. is ook de naam'van een ouderen perzischen dichter, die een gedicht vervaardigde over de nietigheid van de liefde tot het schepsel en de ware liefde tot God; voorts van een turkschen dichter der 16de eeuw uit de klein-aziatische stad Amasia.