1) Muziekinstrument, eenigszins verwant aan de harp omdat de L. het vingerbord (touche, Griffbrett) mist en zoodoende elke snaar, evenals bij de oude harp (harp zonder pedalen) op haar eigen toon is aangewezen. De L. is het oudste snaarinstrument reeds bekend bij verschillende oude volken: de Egyptenaren, de Assyriërs, de Pheniciërs, de Hebreeën, de Grieken; bestond in den aanvang uit een rugschild van een schildpad, waarover men een vel spande, als klanktafel, en waarin men van boven een dwarshout aanbracht.
De snaren werden aan de eene zijde op dit hout, aan de andere zijde in het schild zelf bevestigd of op een kam, welke ongeveer in het midden was geplaatst. De L. werd met de vingers of met een plectrum getokkeld. Het aantal snaren was eerst drie, maar werd van lieverlede vermeerderd tot elf. De L. was, mede door haar rijke versieringen, het geliefkoosd instrument der leeken, terwijl de lithera bij gewijde plechtigheden en door kunstenaars werd gebruikt. Zie voor bijzonderheden Ambros’ Musikgeschichte (Leipz. 1880, Bnd. I), voor afbeeldingen Rosellini I monumenti delV Egitto e dello Nnbia (Pisa 1832, tomo I).
De L. diende den dichters om hun gezangen te begeleiden en is, doordien een hoofdsoort der dichtkunst naar haar genoemd wordt (zie Lyrische poëzie), in de herinnering blijven voortleven. Een verbeterde L. was de Kithera, waaruit de luit, de gitaar, de mandoline, de cither enz. zijn ontstaan.2) Naam van het zoogenaamd klokkenspel, staalmuziek in het tegenwoordig orchest.