Gepubliceerd op 17-02-2021

Harp

betekenis & definitie

(angelsaks. hearpe, oudnoorsch harpa, oudhoog'd. harpfa, harfa, hoogd. harfe, middelnederl. harpe, eng. harp, zweedsch harpa, 'deensch harpe; dit woord, waarvan de oorsprong onbekend is, ging over in de romaansche talen, vergel. fr. harpe, ital. arpa) een der oudste snaarinstrumenten, dat in een vorm, die op den tegenwoordigen gelijkt, reeds duizenden jaren geleden in Egypte in gebruik schijnt geweest te zijn. Onder de instrumenten, wier snaren met de hand of met een plectrum worden aangeslagen, is de H. het grootste.

Tot aan het begin der 18de eeuw was de H. een instrument, waarop modulaties in andere toonaarden niet dan zeer moeilijk konden uitgevoerd worden, omdat haar snaren niet in chromatische volgorde (met halve tonen), maar diatonisch gestemd worden en elke snaar afzonderlijk door middel van een kram, die de snaar korter maakte, moest worden omgestemd. Reeds de uitvinding van dezen kram (in Tirol op het einde der 17de eeuw) was een schrede vooruit. Eerst in 1720 werd het gelijktijdig omstemmen van alle gelijknamige tonen door pedalen ingevoerd door Hochbrucker, zoodat de handen van den speler vrijbleven voor het spel. Eindelijk vond Erard in 1820 de dubbel-pedaalharp uitr waarop men elke snaar tweemaal een halven toon hooger kan stemmen. Deze, op het oogenblik de volmaaktste, soort van H. staat in ces dur met een omvang van contra-ces tot viergestreepte fis; door de zeven pedalen eenmaal te gebruiken worden de zeven mollen ter zijde geschoven, zoodat het instrument nu in c dur staat; door de tweede verkorting wordt dan c dur op cis dur gebracht. Snelle loopjes zijn ook thans nog op de H. onmogelijk uit te voeren; akkoorden, waarin naast den grondtoon een chromatisch veranderde van denzelfden trap voorkomt, moeten anders geschreven worden, b.v. h d f b als h d f ais; door een dusdanig gebruik te maken van tonen van gelijken klank, die evenwel enharmonisch verschillen, is het mogelijk de H. op één akkoord te stemmen, en dan, door een vlug glissando over alle snaren ineens, een verrassend effect te verkrijgen.

Het oudere model H. heeft een vierkant, uit deksel en bodem, door twee zijwanden (ramen) met elkander verbonden, bestaand klanklichaam, dat van boven naar onder in breedte toeneemt en dus het smalst is waar de kortste, en het breedst waar de langste snaar bevestigd is. Bij de nieuwere instrumenten is dat lichaam niet meer vierkant, doch de klankdeksel is vlak, terwijl bodem en zijwanden een halfrond gebogen geheel zijn; de hoogte van het geheele klanklichaam bedraagt 150—170 centim. De H. is met darmsnaren bespannen. Op het midden van den bodem is over de lengte een smalle* lijst van hard hout, met gaten voor het vastmaken der snaren, bevestigd; aan het smalle boveneinde van het klanklichaam, en daarmede een scherpen hoek vormend, bevindt zich de slangvormig gebogen hals; daarin zitten de stemschroeven, waaromheen de snaren worden geslagen, die met een stemhamer gestemd worden. Opdat nu de hals voldoende weerstand zal kunnen bieden aan de niet geringe spanning der snaren, is een meestal zuilvormige stut (houder) aangebracht tusschen het uiteinde van den hals en den voet van het instrument. Door deze drie deelen: klanklichaam, hals en houder, verkrijgt de H. de gedaante van een driehoek, waarvan de houder de langste zijde is.

De H. wordt, met den klankbodem tegen de borst, tusschen knieën en armen gehouden en zittend bespeeld, terwijl de rechterhand meer in de hoogte, de linker meer in de laagte werkt. Een bijzondere eigenaardigheid van het instrument is het spel met gebroken akkoorden, dat daarom dan ook Arpeggio (harpslag) genoemd wordt. Bijzondere, oudere en nieuwere, soorten van H. zijn: dè oude gaelische H. (clairseach, clarsach, claasagh) ende cymbrische H. (telyn, telein, télen), welke door de barden van Groot-Britannië gebruikt werden; de dubbele H. (arpa doppia, gewone groote of Davidsharp) met rechtop staanden klankbodem, aan beide zijden met snaren bespannen; de italiaansche of spitsharp (arpanetta) evenzoo, maar van kleiner afmetingen; Pfranger’s chromatische H. (onpractisch wegens het te groot aantal snaren) en Light’s luitharp (dital harp, 1798), een combinatie van harp en luit. Tegenwoordig worden ook harpen met claviatuur (toetsen) gebouwd. De voornaamste nieuwere componisten voor H. zijn: Nadermann, Dizi, Marin, Parish-Alvars, Oberthür e. a. Ook Spohr heeft voor zijn eerste echtgenoote, een uitstekende harpspeelster, verschillende mooie salonstukken geschreven voor H. met vioolbegeleiding. Voorts hebben de nieuwere componisten van opera’s en instrumentaalwerken met succes van de H. gebruik gemaakt. Zeer goede études voor H. zijn uitgegeven door Wenzel en door Tombo.

Ter onderscheiding van die snaarinstrumenten (zie ald.), welke met den strijkstok bespeeld worden, kan men de overige, welke met de vingers of met een plectrum getokkeld of met hamers aangeslagen worden en derhalve een toon voortbrengen, die snel afneemt en dra wegsterft, samenvatten onder den algemeenen naam Harpinstrumenten (fr. instruments a cordes pincées). Deze kunnen wederom ingedeeld worden in: H. in engeren zin (instrumenten zonder hals — waarop de snaren kunnen nedergedrukt en dus verkort worden — wier snaren dus altijd een zelfden toon voortbrengen; uitzonderingen, zooals de pedaalharp, er buiten gelaten) en luitinstrumenten (mèt dergelijken hals). Tot de eerste soort behooren zoo goed als alle snaarinstrumenten der grieksche oudheid (lyra, cithara, phorminx, magadis, barbitos enz.), de lier- en harpachtige instrumenten der Egyptenaren, ché en kin der Chineezen, galempong der Indiërs, kinnor, asar enz. der Hebreërs, kussir, canun en santir der Turken, vervolgens de westersche: rotta (cither), psalterium, harp, hakkebord en de H. met claviatuur of klavieren (clavichordium, klavierharp, clavecimbaal, spinet, forte-piano, enz.). Tot de H. met hals (luitinstrumenten) behooren de slechts uit afbeeldingen bekende luitvormige instrumenten der Egyptenaren (nabla), de vina der Indiërs, de (eensnarige) canon der Grieken, de door de Arabieren naar het westen overgebrachte luit zelve, met haar nevensoorten: gitaar, mandora (mandola, mandolina, pandora enz.), theorbe (ital. tiorba), chitarrone, basluit, en eindelijk de nieuwere cither („Schlagzither”).

< >