1) wetgever der Spartanen, leefde in het begin der 9de eeuw v. Chr. en was de zoon van koning Eunomus, behoorde dus tot het geslacht der Heracliden en den stam der Procliden of Eurypontiden.
Hij voerde het bewind gedurende de minderjarigheid van zijn neef Charilaüs en ondernam, toen deze meerderjarig werd, lange reizen, o. a. naar Egypte en Indië. Toen hij te Sparta terugkeerde was de staat in rep en. roer tengevolge van de dwingelandij des konings; van alle kanten aangezocht om rust en orde te herstellen, raadpleegde hij het orakel te Delphi en stelde daar zijn vermaarde wetten samen, welke waren vervat in een aantal korte spreuken, die door mondelinge overlevering moesten bewaard blijven. In twee groepen kan men de wetten van Lycurgus onderscheiden: de staatkundige en de maatschappelijke; de eerste hadden ten doel de oude dorische instellingen der Spartanen te bewaren en het land voor inwendige beroeringen te behoeden; de tweede het in stand houden van den eenvoud der zeden en het doen voortleven van vaderlandsliefde en gehoorzaamheid. L. stelde drie machten in den staat: de kroon, de senaat (Gerousie) en de volksvergadering (Ecclesia; zie Griekenland Geschiedenis, pag. 3510 en verv.). Men verhaalt, dat L. van de Spartanen bij eede vorderde dat zij zijn wetten zouden naleven tot hij teruggekeerd was van een reis, die hij ging ondernemen; dat zij den eed aflegden en hij van zijn reis niet terugkeerde, in vrijwillige ballingschap stierf en zijn asch in zee liet werpen.2) atheensch staatsman en redenaar, geb. omstreeks 390, overl. omstreeks 325 v. Chr., behoorde tot het priesterlijk geslacht der Eteoboutaden, was leerling van Plato en Isocrates, vriend van Demosthenes, 'en speelde een voorname rol na den slag van Cheronea. Hij was een der tien redenaars, die Alexander wilde uitgeleverd zien na de inneming van Thebe; in 338 werd hij belast met het beheer der openbare schatkist en gedurende twaalf jaar bestuurde hij met bekwaamheid en eerlijkheid de geldmiddelen van Athene. Voorts deed hij een steenen schouwburg en een Odeon bouwen, nieuwe dokken aanleggen in den Pyraeus en het aantal oorlogschepen aanmerkelijk vermeerderen. Uit dankbaarheid richtte het volk hem een praalgraf op in het Ceramicum, maar door zijn strenge gerechtigheid had hij zich ook vele vijanden gemaakt. Een van dezen, zekere Menesechmus, beschuldigde hem na zijn dood van in de schatkist een te kort te hebben nagelaten, deed zijn kinderen een proces aan en deze werden, niettegenstaande een fraai pleidooi van Hyperides tot
boete veroordeeld en toen zij die niet konden betalen, in den kerker geworpen. Van zijn redevoeringen, die in de oudheid vermaard waren, is er slechts een tot ons gekomen, die tegen Leocrates, in krachtigen maar wat stroeven stijl vervat.