in de oudheid naam van een tweetal, ver van elkander liggende landschappen van Midden-Griekenland, die door het tot den noord-dorischen stam behoorende volk der Locriërs bewoond werden. Het westelijke landschap, aan de golf van Corinthe tusschen Aetolië, Doris en Phocis gelegen, wordt geheel door ruwe en woeste bergen, die tot het systeem van den Parnassus en den Corax behooren, ingenomen; alleen in het oostelijkste deel, aan de grens van Phocis, bevindt zich een groote vruchtbare vlakte, die in de oudheid tot het gebied der stad Amphissa behoorde.
De bewoners van het landschap, de hesperische (westelijke) of ozolische (stink-) Locriërs genaamd, leefden in hoofdzaak van veeteelt en jacht en waren als ruw en roofzuchtig befaamd. Hun in oude tijden bloeiende zeehandel werd door de Corinthiërs en de Atheners, die zich in het westelijk deel van het land, vooral in Naupactus vestigden, benadeeld. Het oostelijke L. is een omstreeks 75 km. lang en gemiddeld 11 km. breed, lieflijk en meerendeels vruchtbaar kustland, dat zich ten n. van Phocis en de westelijk helft van Beotië aan de Eubeesche zee uitstrekt. Zijn bewoners werden eoïsche (oostelijke) of, naar de in het oostelijk deel van het landschap gelegen hoofdstad Opus, opuntische Locriërs genoemd. De bewoners van het noordwestelijk, beneden den berg Cnemis (een voortzetting van den Oeta en Callidromus) gelegen gedeelte werden ook epicnemidische of hypocnemidische Locriërs genoemd, wier hoofdstad Thronium was. De nationale held der oostelijke Locriërs, wiens beeld ook op hun munten voorkomt, was de in de Ilias meermalen genoemde Aiax, zoon van Oileus.In het tegenwoordige Griekenland vormt L. een eparchie in de nomarchie Phthiotis en Phokis. De hoofdstad Atalanti (Talanti), 6 km. ten w. van de zeeëngte van dien naam, heeft ongeveer 3909 inw. en is zetel van een bisschop.