1) Een in 1876 met de kroon van Pruisen vereenigd hertogdom, in de pruisische provincie Sleeswijk-Holstein, dat tot 1864 aan het koninkrijk Denemarken behoorde en van 1865 door persoonlijke unie met Pruisen was verbonden, begrensd ten n. door Lubeck, ten o. door Mecklenburg-Schwerin, ten z. door de Elbe en ten w. door Holstein, groot 21½ Q mijlen.
2) Hoofdstad van genoemd hertogdom, aan den spoorweg Hamburg-Berlijn. Het stadje heeft nog enkele ruïnen van het oude residentieslot en drijft een levendigen transito-handel. 5000 inw.
3) Pruisische stad in de provincie Pommeren, regeeringsdistrict Köslin, aan de Leba en aan den spoorweg Berlijn—Stettin, met een doofstommeninstituut, eenige fabrieken en visscherij; 5000 inwoners.