Gepubliceerd op 18-03-2021

L. simons

betekenis & definitie

geb. 1 Aug. 1862 te ’s Gravenhage, wilde zich aanvankelijk aan de kunstnijverheid wijden en werkte aan de South Kensington School te Londen en aan de Polyt. school te Delft en de Haagsche akademie. Legde zich later op taal en letterkunde toe te Leiden, en behaalde de middelb. akte Ned.

Taal en Letterkunde (1884), gaf eenige jaren achtereen les aan de Tooneelschool, wijdde zich daarna aan de journalistiek en was tot 1893 tooneel- en kunst-verslaggever der „Opr. Haarl. Ct.” voor Amsterdam, terwijl hij vier jaar lang de redactie van het tijdschrift voor het Tooneelve'rbond voerde, in „De Gids” studies over tooneelletterkunde gaf, en behalve Ibsen ook de jongere Duitsche schrijvers hier te lande bekend hielp maken.Naast Ibsen bestudeerde hij vooral ook Vondel, en trachtte diens Gysbreght en Jeptha in een nieuw licht te toonen. Een zesjarig verblijf in Engeland (1893—1899) opende zijn belangstelling voor volkskarakteristiek en volksbelangen. Als redakteur van het door Grein gestichte weekblad „Hollandia” verdedigde hij de belangen van Transvaal in Engeland. S. redigeert de door hem opgerichte „Studies in Volkskracht”, schreef talrijke artikelen over Gemeentebelangen in het „Alg. Handelsblad”, is voorzitter van den Bond voor lichamelijke opvoeding, en stichter der Vereeniging Voor de Jeugd en van de Mij. voor goede en goedkoope lectuur, wier „Wereldbibliotheek” door hem geredigeerd wordt. S. werd in Juli 1905 lid van den Amsterdamscheu gemeenteraad. Er verscheen van hem: Besproken plaatsen (1891) en Studies over Gysbreght van Aemstel en over nationaal leven (1902).