Onder de inricht, van kunstonderwijs hier te lande kunnen alleen de voornaamste worden vermeld. Deze zijn:
De Rijksacademie van beeldende kunsten, bij kon. besluit van 17 Sept. 1870 krachtens de wet van 26 Mei 1870 te Amsterdam gevestigd; hieraan wordt onderwijs gegeven in:
1) het teekenen naar het menschenbeeld (antiek en levend model);
2) de beeldhouwkunst;
3) de schilderkunst;
4) de graveerkunst;
5) de wetenschap van het schoon (aesthetica), vooral in betrekking tot de genoemde kunsten en de bouwkunst;
6) de kunstgeschiedenis;
7) de ontleedkunde, vooral die van den mensch in betrekking tot de kunst;
8) de doorzichtkunde.
Niemand wordt tot de lessen in de vakken 1—4 toegelaten, dan na vooraf blijk te hebben gegeven van bedrevenheid in het teekenen. Het onderwijs is opgedragen aan hoogleeraren, door de koningin benoemd, waarvan één, met den titel van directeur, belast is met het bestuur der academie.' De beambten worden door den minister van binnenl. zaken aangesteld. Het toezicht op de academie is, onder het oppertoezicht van dien minister, opgedragen aan een commissie van vijf leden, door de koningin benoemd. Jaarlijks is er gelegenheid! tot het afleggen van een examen in de vakken 5—8. Die dit examen met goeden uitslag heeft afgelegd, wordt toegelaten tot een wedstrijd in één of meer der vakken 2—4. Hjj; die een examen heeft afgelegd in de vakken. 5, 6 en 8 en het bewijs levert, dat hg, voldoende ervaren is in de bouwkunst in het algemeen, is tot een wedstrijd in de schoone bouwkunst gerechtigd.
In elk der genoemde vakken kan telken jare een gouden en een. zilveren eérepenning worden uitgeloofd. De laatste kan in hetzelfde kunstvak slechts éénmaal aan denzelfden persoon worden toegekend. Die den gouden eereprijs heeft behaald, is van verdere mededinging in hetzelfde kunstvak uitgesloten. Zij die den gouden eereprijs zijn waardig gekeurd en blijken geven van groot talent en buitengewonen aanleg, kunnen op aanbeveling der commissie van toezicht door de koningin ten hoogste gedurende vier achtereenvolgende jaren met een jaargeld van 1200 gulden worden begunstigd, ten einde zich in hunne kunst verder te bekwamen; die ondersteuning wordt telkens voor één jaar verleend.
De Rijksnormaalschool voor teekenonderwijzers, te Amsterdam, gevestigd in de gebouwen van het Rijksmuseum, heeft ten doel de opleiding van onderwijzers in het hand-, bouwkundig- en werktuigkundig teekenen en in het boetseeren, in een drie-jarigen cursus.
Het kon. Conservatorium voor muziek, te ’s Gravenhage, opgericht bij kon. besluit van 7 April 1826 als kon. muziekschool, omvat de muzikale opleiding in den meest uitgebreiden zin van hen die de toonkunst wenschen te beoefenen, in het bijzonder van hen die voornemens zijn van deze kunst hun beroep te maken, verder de oefening in den koorzang. Onvermogenden, die bijzonderen aanleg blijken, te bezitten, worden kosteloos toegelaten. Het conservatorium staat onder leiding van een door den minister van binnenl. zaken benoemde commissie van toezicht.
De Rijksschool voor kunstnijverheid, te Amsterdam, gevestigd in de gebouwen van het Rijksmuseum; verstrekt onderwijs in de toepassing van bouw-, beeldhouw- en schilderkunst op de onderscheiden takken van nijverheid, alsmede in kunstnaaldwerk, in een cursus van vier jaar.
Zie ook Tooneelschool.