Gepubliceerd op 18-03-2021

Schilderkunst

betekenis & definitie

Hieronder verstaat men de kunst, die het in werkelijkheid of verbeelding bestaande op een vlak afbeeldt en door de hulpmiddelen van lijn (teekenimg), kleur, perspectief, hel-donker (clair-obscur) in meerdere of mindere mate den schijn der werkelijkheid opwekt. De oudste stalen der S. bewegen zich geheel op het gebied der teekening (vgl. de praehistorische dierenschetsen op been of ivoor).

Ook bij de oudste cultuurvolken schijnt de S. eenvoudig een kunst der lijn (lineaire kunst) geweest te zijn. De Egyptische S., waarvan naar verhouding veel bewaard is, bleef verbonden aan architectuur (muurschilderingen) en sculptuur (gekleurde reliefs). Grootendeels aan den dooden-cultus verbonden, behoort de Egyptische S. tot de Historie-Schildering. Een korte periode van hoogen bloei bereikte zij onder de regeering van Amenhotep III. In Griekenland vond de S. -een vrijere ontwikkeling. Eveneens met muurschildering begonnen (vroege overblijfsels op Creta), trad er weldra een nieuw element op, de harmonische groepeering (compositie), vooral door Polugnotos ontwikkeld. Terwijl de S. zich van de architectuur loismaakte en tot kleiner formaat beperkte, ontstond naast het Historie-schilderen ook het genre (voorvallen uit het dagelijksch leven). Apollodoros wendt meer kleuren aan en begint de vormen door schaduw te ronden, hetgeen door Zeuxis vervolmaakt wordt. Een ommekeer in de lineaire methode schijnt de techniek der wasverf (encaustiek) te weeg gebracht te hebben. De portretten in Egypte gevonden, hoewel uit een zeer late periode, geven een goed denkbeeld van deze techniek. Voor muurschilderingen schijnt een temperatechniek gebruikt te zijn (binding der kleur met eiwit of lijm). Een derde techniek, het fresco (schilderen op een muur bedekt met versche kalk), kwam algemeen in Italië in zwang ten tijde van Augustus. Door de overblijfsels in Pompeii kunnen wij er een oordeel over vormen. Terzelfder tijd ontstond een nieuwe kunst, die zich niet door vormen of techniek, maar door inhoud van de bestaande onderscheidde. De S. der catacomben was een symbolische kunst; gebruikmakend van de vormen der Romeinsch-Grieksche kunst, drukte ze de geloofswaarheden van het Christendom uit. Door Byzantium overgenomen (Constantijn de Groote) is haar geestelijke invloed gedurende het grootste deel der middeleeuwen geldend gebleven. Aan bepaalde voorstellingen gebonden, veranderde de Byzant. S. weinig gedurende het lang bestaan van het rijk. Het bleef historie-schilderen (kerkelijke kunst en voorstellingen van den hofstaat). De prachtliefde bracht ingrijpende veranderingen in de techniek; het mozaïk (ingelegd werk van kleurige steen of van glas-pasta’s) trad als wandversiering op en daarmede de verlangde rijkdom in kleur. Iconoclastische bewegingen in de kerk hieven vooral den nog inwerkenden Grieksch-Romeinschen invloed op. Een periode van hoogen bloei begon met de Macedonische dynastie; na de inname van Constantinopel door de kruisvaarders bleef de Byzant. S. weinig meer dan een voortdurend herhalen van enkele voorstellingen; in de grieksch-katholieke kerken wordt de Byz. manier nog heden ten dage aangewend. Terwijl in het Oosten de S. meer en meer tot schema’s verstarde, ontstond in Italië met Giotto een nieuwe beweging. Hoewel nog van Byzant. motieven doortrokken, is deze S. van geheel anderen aard. Het zoeken naar uitdrukking, door tot het gemoed sprekende gebaren of houdingen, vormt de werkelijke tegenstelling met de voorafgaande kunstperiode. De nieuwe kunst is eenvoudig, het streven naar pracht houdt op, het fresco neemt de plaats van het mozaïk in. De kunst is met Giotto menschelijk geworden; men kan zeggen dat bij hem de moderne kunst aanvangt. Hij vervangt den gouden grond der Byzantijnen door een landsehap, ook het portret komt bij hem voor. Noch zijn tijdgenooten, noch zijn navolgers evenaarden hem. Eerst Masaccio bracht de S. in andere opzichten verder. Bij hem is reeds duidelijk te zien, hoe de groote kunst van zijn land zijn zou; zuivere tee-kening, studie van het naakt, harmonische compositie zijn de hoofdeigenschappen; ze zijn het tevens vau de groote ontwikkeling der kunst, die de Renaissance genoemd wordt. Gelijktijdig met Masaccio’s fresco’s in de kerk del Carmine in Florence, ontstond in Gent het altaarstuk van Hubert en Jan van Eyck, welks voltooiing een der merkwaardigste data in de kunstgeschiedenis is. Een nieuwe techniek, het olieverfschilderen, is er voor het eerst op groote schaal toegepast. De gevolgen zijn een ontwikkeling van coloriet en clair-obscur, die de voorafgaande schilderkunst niet gekend had. De werkingen van licht en schaduw worden waargenomen en weergegeven. Dit brengt tot een nauwkeurig afbeelden der werkelijkheid, dat tot het genre en het portret leidt. Het altaarstuk van Gent is het beste, wat de vroege kunst in het Noorden heeft voortgebracht. Een reeks van uitnemende schilders volgde de van Eycken; verschillende gegevens werden verder ontwikkeld, maar als geheel bleef het Gentsche altaarstuk onovertroffen. Het landsohap nam een grootere plaats in, vooral door invloed van Haarlemsche schilders (Dirck Bouts en Geertgen van St. Jans). Terwijl de S. in ’t noorden de Italiaansche S. practisch vooruit was, verzekerde de laatste haar later overwicht door theoretische studies; perspectief (in Bologna), anatomie, wiskunstige compositie. Later werd ook het clair-obscur theoretisch benaderd door Lionardo da Vinei; hij erkende het als een der gewichtigste elementen der S. en paste het zelfstandig toe; in hem vond de Renaissance een harer hoogste uitingen. Haar hoogsten bloei vond de Renaissance echter in een S. waarvan teekening en compositie hoofdelementen waren (Raffaël en Michelangelo). Intusschen was het olieverf schilderen in Italië en Spanje bekend geworden, door invoer van schilderijen evenzeer als door reizen van Vlaamsche schilders. Antonello da Messina wordt als de eerste genoemd, die deze techniek toepaste. Venetië maakte er h et gelukkigst gebruik van. Een school ontstond, die tot in de XVIIIde eeuw duren zou (Giorgione, Tiziaan, Veronese, Tiepolo). In de Nederlanden begon na 1500 de Italiaansche invloed meer en meer te gelden. De nationale kunst ging onder in Italiaansch maniërisme (uitzondering de groote genreschilder Pieter Brueghel de oude). Alleen het portret bleef zijn hoogen rang behouden. Eerst Rubens wist het Italiaansche en Vlaamsche element zoo te binden, dat het een zelfstandige kunst werd. Zijn leerling van Dyck vertoefde in Engeland, waar uitheemsche portretschilders werkten, voordat een nationale S. ontstond. (Zie Groot-Britannië, kunst). In Spanje behield de S. lang een uitsluitend kerkelijk karakter; Greco en Zurbaran drukken het mystische en ascetische deel van het Spaansche volkskarakter uit; evenals de Venetiaansche, Vlaamsche, Hollandsche kunst, spiegelt de Spaansche S. den volksaard zuiver weer. In Velazquez bereikte zij haar breedste ontwikkeling. Met hem vooral begint het aan virtuositeit grenzende gemak van schilderen, dat we ook bij Frans Hals vinden. Frans Hals staat aan den aanvang van de laatste der. waarlijk groote perioden in de kunstgeschiedenis, de Hollandsche S. Krachtiger dan in de Zuidelijke Nederlanden ontwikkelde zich hier de S. in een veelzijdigheid, die vóór dien tijd ongekend was en die zich nog niet herhaald heeft. Genre, figuurschilderen, landsehap-, marine-, stilleven-, dierschilderen, portretkunst, werden gelijkelijk beoefend. Tevens drukte de persoonlijkheid der schilders zich duidelijker in hun werk uit. Boven het verbazingwekkende aantal schilders dat in zoo korten tijd een klein land heeft opgeleverd, staat er een, die een der hoogste uitingen der S. belichaamt. Wordt het begrip S. in engeren zin genomen (tegenover teekenkunst), dan is Rembrandt het hoogste, wat de kunstgeschiedenis noemen kan. De groote Hollandsche S. bleef tot de XVIIde eeuw beperkt. De kunst der XVIIIde eeuw in Frankrijk bracht, behalve een verfijning der Nederlandsehe gegevens (Watteau, Chardin) een nieuwe techniek, het pastel (gekleurd krijt), dat slechts een voorbijgaanden invloed had. Evenzoo de gouache (gomverf) en het waterverfsehilderen (aquarel). De S. der XlXde eeuw bracht technisch weinig nieuws; in de duurzaamheid der kleur had er een achteruitgang plaats. Theoretische bespiegelingen verwekten soms nieuwe stroomingen in de S. (In verband hiermede ontstond de kunsthistorie, de wetenschap, die de geschiedenis der kunst tot studieveld heeft). Er werd veel voortgebracht en veel beduidends; toch was er geen beweging die zich als geheel met een der voorgaande perioden meten kon. Zie ook de subonderwerpen kunst bij de verschillende landen.