aldus noemt men de.bij verschillende wilde stammen, inzonderheid in den Indischen archipel bestaande gewoonte om leden van andere stammen te overvallen, te dooden en de lijken van hun hoofd of andere ledematen te berooven en die mede te nemen en te bewaren. Dit gebruik is vermoedelijk een uitvloeisel van het geloof, dat die lichaamsdeelen de ziel van den verslagene bevatten en als fetis dienst kunnen doen, d. w. z. den bezitter allerlei hulp en bescherming kunnen verleenen.
Het K. heeft vooral plaats bij zekere plechtige gelegenheden of belangrijke handelingen, bijv. kort vóór een huwelijk; verder om een gestorvene beschermgeesten of slaven mede te geven, waartoe het lijk wordt bijgezet met een aantal schedels, die hetzij reeds vroeger door hemzelf werden gesneld of op expresselijk gehouden sneltochten zijn buitgemaakt. Ook snelt men wel om zich in het hiernamaals slavinnen te verzekeren. Het K. bestaat meestal in een gewonen sluipmoord, dikwijls op ongewapenden, vrouwen en kinderen. De koppensneller zoekt zijn prooi niet uitsluitend onder vijandige stammen, maar overal buiten den eigen stam. Een rijke buit geeft aanzien, ook bij de vrouwen; de terugkeerende koppensnellers worden gewoonlijk feestelijk ingehaald; zij die geen koppen hebben kunnen bemachtigen worden echter met minachting bejegend. Een stam, waarbij gesneld is, acht zich verplicht wraak te nemen door ook een sneltocht te houden.
Vrees voor deze weerwraak is een der redenen waarom de tochten meest in het geheim worden ondernomen. In noordelijk Koetei mogen de snellere een staafje (kaling) door den glans penis dragen, als een soort eereteeken voor hun dapperheid. De Dajaks gebruiken bij het K. als wapens blaasroer, pijl en boog, lansen, werpspiesen en de mandau, een recht zwaard met scherpe punt, waarvan de scheede met zooveel stukjes roode rotan wordt versierd als de bezitter koppen heeft gesneld; in deze scheede wordt ook de poeai of pisau raoet bewaard, een klein driehoekig mesje op langen steel, dat naar men wil gebruikt wordt om de buitgemaakte menschenhoofden van het vleesch en de overige zachte deelen te ontdoen. Sommige stammen bewaren de hoofden zooals ze worden gesneld en steken ze van tijd tot tijd lekkernijen in den mond om den geest gunstig te stemmen voor den bezitter en zijn stam. De Landdajaks roosteren de hoofden boven een vuurtje, na er vooraf de hersenen te hebben uitgenomen. De zoon erft in den regel de gesnelde schedels van den vader.