of Potassium, een alkalimetaal (scheikundig teeken K, atoomgewicht 39.1), in 1807 door Davv ontdekt en het eerst verkregen door bijtende potasch (kaliumhydroxyde) aan de werking van een krachtigen galvanischen stroom bloot te stellen. Het K. is bij hooge temperatuur vluchtig en destilleert dus over; het is een zilverwit, glinsterend metaal, dat bij gewone temperatuur weeker dan was, maar bij 0° broos is; het smelt bij 62.5° en gaat reeds beneden de roodgloeihitte over in een groenachtig blauwen damp.
Aan de lucht blootgesteld verliest het spoedig zijn metaalglans, wijl het zich terstond met zuurstof verbindt en langzamerhand geheel in een wit oxyde verandert. K. drijft op water, en ontleedt dit onder vorming van kaliumhydroxyde en waterstof; hierbij wordt zooveel warmte vrij dat de waterstof ontvlamt; de violette kleur van de zoo verkregen waterstofvlam wordt veroorzaakt door de kaliumdampen. Met chloor, zwavel en vele andere niet-metalen verbindt kalium zich eveneens onmiddellijk onder ontwikkeling van licht en warmte. Tegenwoordig bereidt men het K. door een innig mengsel van K.-carbonaat en kool in een ijzeren retort zeer sterk te gloeien, waardoor kooloxyde en metalisch K. ontstaan.De planten nemen de kaliumzouten op uit gronden, die door verweering van kristallijne gesteenten ontstaan zijn. Door de asch met water uit te trekken en de oplossing in te dampen verkrijgt men de ruwe potasch van den handel, waaruit men de andere kaliumverbindingen bereidt. Sommige planten zijn bijzonder rijk aan kaliumverbindingen (potaschplanten), daartoe behooren: de tabak, de wijnstok, de zuring, de beetwortel enz. Kaliumnitraat (salpeter) vindt men op sommige plaatsen aan de oppervlakte van den bodem. Kaliumchloride komt voor in het steenzout en in het zeewater. In de bovenste lagen van de steenzoutbeddingen van Stassfurth bevat het steenzout zeer veel kaliumchloride.