Gepubliceerd op 20-01-2021

Jean baptiste david

betekenis & definitie

Vlaamsch taalgeleerde, geb. 25 Jan. 1801 te Lier, werd op 21-jarigen leeftijd leeraar aan het seminarie te Mechelen, in 1834 hoogleeraar in geschiedenis en de vlaamsche taal aan de nieuwopgerichte r.-kath. hoogeschool te Leuven, en overl. hier 24 Mrt. 1866; hij gaf eenige der werken van Bilderdijk o.a. de „Ziekte der Geleerden’’ in het licht (met kommentaar, Leuven 1843), verder de Rijmbijbel van Maerlant (met voorrede, varianten, en noten, Brussel, 1858), de werken van den mystikus Jan van Ruysbroeck (Gent 1858—64), en schreef van ultramontaansch standpunt een onvoltooid gebleven Vaderlandsche historie (dl. 1—11, Leuven, 1842—64), benevens een Geschiedenis van de stad en heerlijkheid Mechelen (1854); ook is zijn vertaling van Thomas a Kempis’ „Navolging” te noemen.

< >