Gepubliceerd op 23-02-2021

Jasminum

betekenis & definitie

L., jasmijn, plantengeslacht van de familie der Oleaceeën (Olijfachtigen), met een 100-tal soorten, die voor het meerendeel inheemsch zijn in de warmere deelen van Azië, Afrika en Australië; het zijn heesterachtige planten, vele hebben een gewonden stengel; verscheidene soorten hebben welriekende bloemen; de vrucht is een bes. De bekendste soort is J. officinale, 2—3 meter hoog, met witte, geurige bloemen, afkomstig uit Indië, thans in Europa tot in Italië verwilderd.

Andere soorten zijn de Malabarjasmijn, J. grandiflorum, met kantige stengels en nog sterker riekende bloemen; de winterjasmijn, J. nudiflorum, met groote gele welriekende bloemen, die zeer vroeg in het voorjaar uitkomen aan de nog onbebladerde takken; de arabische jasmijn, nachtbloem of sambac, J. of Nyctanthes sambac, met licht afvallende witte bloemen, die in China worden gebruikt om thee te parfumeeren en in Oost-Indië in woonhuizen en tempels worden gestrooid. Wilde jasmijn, zie Philadelphus, virginische jasmijn, zie Tecoma, gedoomde jasmijn, zie Lycium.

< >