zuid-nederlandsch taalvorscher, geb. 28 Jan. 1825 te Antwerpen, bezocht het athenaeum aldaar, werd er in 1843 onder-bibliothecaris, in 1844 leeraar aan het stedelijk college te Mechelen, in 1845 leeraar aan het stedelijk athenaeum te Gent, in 1851 (toen deze instelling tot koninklijk athenaeum verheven werd) staatsleeraar, en in 1864 buitengewoon hoogleeraar in de nederlandsche taal (later achtereenvolgens ook in nederl. letterkunde, algemeene spraakkunst en vergelijkende geschiedenis der germaansche literaturen) aan de hoogeschool te Gent. Om de Vlaamsche zaak te bevorderen nam H. ook deel aan het politieke leven; in 1870 werd hij lid van de Provinciale Staten, van 1879—82 was hij wethouder van onderwijs te Gent.
In 1882 legde hij wegens ziekelijkheid al zijn ambten neer; hij overl. 13 Maart 1884. Gedurende een kwart eeuw was hij een der hoofdfiguren der Vlaamsche beweging, die hij als leeraar zoowel als met de pen goede diensten bewees. Hij gaf in het licht: Beknopte Nederduitsche spraekleer (Gent 1846, vele malen herdrukt), Beknopte Nederduitsche versificatie (Antw. 1846), Iets over het rijm (ald. 1847), Levensschets van K. L. Ledeganck (ald. 1847), Levensschets van Jan Theodoor van Rijswijck (ald. 1850), Keus uit de verhalen van Zschokke (Gent 1851), J. Van Vondel (vier treurspelen: Lucifer, Gijsbrecht van Amstel, Palamedes, Maria Stuart, met aanteekeningen, Gent 1853), Bloemlezing uit Nederduitsche dichters (Gent 1853), Beknopte Nederduitsche spraekleer („ten gebruike der scholen van middelbaer onderwys”, ald. 1854), „Het Taelverbond, tijdschrift voor geschiedenis, tael-, oudheid- en letterkunde” 1853—54, een Bloemlezing uit Nederduitsche prozaschryvers (van Hooit tot op onzen tyd, ald. 1855), „Het Leesmuseum, tijdschrift voor letteren, wetenschappen en kunsten”, met anderen, 7 dln., ald. 1856—59; Over het wenschelijke van eene eenparige spelling onzer taal in Noord- en Zuid-N ederland (ald. 1861), Nederlandsche metriek (ald. 1862), Fransch-Nederl. en Nederl.-Fransch woordenboek (2 dln., Antw. 1865—68), Levensschets van prof.
J. B. David (Leiden 1868), Nederlandsche dichterhalle (Gent 1858—64), Van den lande van overzee en Der kerken Claghe (twee strofische gedichten van J. van Maerlant, ald. 1871), Over den invloed van Noord-Nederland op de letterkunde in de Zuidelijke Provinciën, gedurende het tydperk 1815—1830 (Antw. 1874), Beknopte Nederlandsche metriek (ald. 1874), lloffmann von Fallersleben en de Nederl. Letterkunde (ald. 1874); verder schreef hij bijdragen voor allerlei noord- en zuidnederl. tijdschriften; 1874—88 redigeerde hij het „Nederl. Museum, tijdschrift voor letteren, wetenschap en kunst”.