een kerkgenootschap, ontstaan uit de scheuring, welke in 1791 heeft plaats gegrepen in de evangelisch-luthersche gemeente te Amsterdam. Bij die scheuring werd door vijf dusgenoemde directeuren een plan ontworpen tot oprichting eener nieuwe gemeente, welke den naam zou dragen van hersteld-luthersche gemeente.
Op den voorgrond werd gesteld de handhaving van de leer in de symbolische boeken der luthersche kerk vervat. Het ontworpen plan werd door de stedelijke regeering van Amsterdam 20 April 1791 goedgekeurd. De Staten van Holland en West-Friesland begunstigden mede deze nieuwe gemeente en kenden haar dezelfde vrijdommen toe, welke door de overige Protestantsche gezindten werden genoten. 3 Juli 1791 werd in een vergadering van mansleden een kerkelijke ordonnantie als grondwet der nieuwe gemeente aangenomen. Van lieverlede sloten zich andere gemeenten bij de Amsterdamsche (door een z.g. akte van fraterniteit) aan, met name de luthersche gemeenten te Enkhuizen, Medemblik, Gorinchem, Zwolle, en later die te Hoorn. Nieuwe gemeenten werden gesticht te Harlingen en te Helder. Betrekkelijk eerst laat werd de behoefte gevoeld en erkend aan een algemeen bestuur.
Door een commissie werd daartoe een algemeen reglement ontworpen, hetwelk bij kon. besluit van 7 Aug. 1835 is goedgekeurd. De organisatie van het kerkgenootschap dagteekent alzoo van 1835 onder den naam van het hersteld evangelisch-luthersch kerkgenootschap. De algemeene belangen worden beheerd door de algemeene kerkelijke vergadering, welke uit afgevaardigden van de onderscheiden gemeenten bestaat. Die vergadering komt éénmaals ’s jaars, in de maand Juni, te Amsterdam bijeen. Zij benoemt een algemeene kerkelijke commissie van zeven leden, welke o. a. te zorgen heeft voor den vacatuurdienst, de beroeping, dff bevestiging en het ontslag der predikanten. Daarenboven heeft zij het toezicht op de kweekschool en de aan deze studeerende jongelingschap; verder is zij belast met het afnemen der examens van studenten, candidaten en proponenten, waarbij zij zorgvuldig heeft toe te zien, dat aan de eischen der landswetten op het hooger onderwijs worde voldaan.
De afzonderlijke gemeenten worden bestuurd door plaatselijke kerkeraden, bestaande uit predikanten, ouderlingen en diakenen. Gedurende eenige jaren zijn door een commissie middelen beraamd tot verbroedering der beide luthersche kerkgenootschappen. De bemoeiingen dier commissie hebben tot eenige gunstige en niet onbelangrijke resultaten geleid, daar niet alleen iedere uitbreiding der afscheiding werd voorkomen, maar ook door het wederzijdsch toelaten van predikanten op den kansel en door wederzijdsche beroepingen uit de beide kerkgenootschappen de verbroedering aanvankelijk is verwezenlijkt geworden. De 70ste synodale vergadering van het evangelisch-luthersch kerkgenootschap heeft echter in de maand Juni 1887, door het afbreken van de onderhandelingen over een gemeenschappelijk seminarium, deze commissie harerzijds genoodzaakt haar mandaat neder te leggen, waarna ook de leden van het H. in de algemeene kerkelijke vergadering zijn gedechargeerd. Bovengenoemde synode heeft tevens de wederzijdsche beroepbaarheid opgeheven en zoowel voor de predikanten en proponenten van het H. als voor die van alle andere kerkgenootschappen, den eisch van het colloquium doctum gesteld. De beroepbaarheid van evangelisch-luthersche predikanten en proponenten bij het H. is echter blijven bestaan. Het H. telt thans 8 gemeenten: Amsterdam, Enkhuizen, Gorinchem, Harlingen, Den Helder, Hoorn, Medemblik en Zwolle, met 11 dienstdoende predikanten.