Gepubliceerd op 17-02-2021

Griqua

betekenis & definitie

een volk in Zuid-Afrika, dat afstamt van hollandsche boeren en hottentotvrouwen en het land tusschen 27° 40' Z.B. en de Oranjerivier en tusschen 22° 30' en 25° 30' O.L. v. Gr. bewoont.

In 1868 werd in hun gebied diamant gevonden en drie jaren later werd het ingelijfd bij de Kaapkolonie, welks regeering zich in verbinding had gesteld met een der opperhoofden in westelijk Griqualand, Waterboer geheeten. Het nieuwe gebied kreeg den naam van West-Griqualand; de annexatie werd 24 Jan. 1881 bevestigd. Het land telde in 1891 op 39.360 km.2 grond 83.375 inw., w.o. 29.760 blanken; het is verdeeld in vier divisies: Barkley-West, Kimberley, Herbert en Hay; hoofdstad is Kimberley; door het oostelijk gedeelte loopt de spoorlijn Kaapstad—Gubuluwayo. Een gedeelte der Griqua, onder Adam Kok, verhuisde in 1862 van de plateaux der Oranjerivier over het Drakengebergte naar het z.g. Niemandsland, sedert Oost-Griqualand geheeten, gelegen tusschen Natal, Temboe- en Pondoland. Het bergland hiervan bevat in de dalen rijke graanvelden en voortreffelijke weiden; de bevolking bedroeg in 1891: 152.618 inw., w.o. 4150 blanken en 2 a 3000 Griqua; het is een toevluchtsoord voor de Fingo’s, Basuto’s en Kaffers.

Hoofdstad is Kokstad, aan een zijrivier van de Umzimvubu. In 1876 werd ook Oost-Griqualand, 19.668 km.2 groot, door de Kaapkolonie geannexeerd.

< >