Een tot de edelgesteenten behoorende delfstof en onder deze de hardste, komt betrekkelijk zeldzaam voor, en ontleent behalve aan deze omstandigheden zijn waarde aan verschillende physische eigenschappen, als sterk lichtbrekingsvermogen (brekingscoëffieient 2.42) en groote kleurdispersie, welke laatste eigenschap de oorzaak is van het eigenaardig kleurenspel, dat de geslepen steenen kenmerkt; het is meestal doorschijnend en kleurloos, dikwijls echter ook gekleurd, en dan gewoonlijk geelachtig; het zeldzaamst en daarom kostbaarst zijn de blauwachtig gekleurde steenen; het D. wordt gevonden in octaedrische kristallen en in andere vormen v/h regelmatig kristalstelsel, dikwijls door gebogen vlakken begrensd; parallel aan het octaedervlak laat het D. zich volkomen zuiver kloven, van welke eigenschap dikwijls bij het slijpen gebruik wordt gemaakt; het soortelijk gewicht bedraagt bij de zuiverste exemplaren 3.52; in zijn scheikundige geaardheid wijkt het D van alle andere edelgesteenten af, daar het niet gelijk deze uit silikaten of aarden, maar uit zuivere koolstof bestaat, zoodat het in sterke gloeihitte onder toetreding van dampkringslucht geheel tot koolzuur vervluchtigt; dit werd het eerst door Lavoisier ontdekt, nadat reeds in 1649 Florentijnsche geleerden door middel van een grooten brandspiegel diamant hadden doen vervluchtigen: G Rosé ontdekte, datD , onder afsluiting van de lucht zeer sterk verhit, in de andere modificatie van de koolstof, graphiet, overgaat. Het D. wordt bijna uitsluitend gevonden op secundaire ligplaatsen (in door de rivieren uit de bergen meegevoerd gruis), echter ook in onverplaatste gesteente, b v. in het itakolumiet van Brazilië, een leiachtige kwarts-zandsteen , en meestal vergezeld van andere edelsteenen (topaas, chrysoberyl, granaat, hyacinth), ook van gedegen goud en platina; de belangrijkste vindplaatsen zijn in Engelschlndië (Golconda, Panna), Brazilië (vooral in Minas-Geraes bij Diamantina, ook bij La Chapada), Noord-Amerika, Australië, Oeral (bij Krestowosdwisjensk), op Borneo, zuidoostelijk Afrika (in een smalle landstreek nabij de grenzen tusschen den Oranje-Vrij staat en Griqualand-West). In 1456 vond Louis van Berguem te Brugge de kunst uit D. in facetten te slijpen; hij vervaardigde het eerst zg. rosetten; later werd de brillantslijpvorm, die de eigenschappen van het diamant ten volle doet uitkomen, uitgevonden. De grootste diamantslijperijen bevinden zich te Amsterdam. De waarde v/h diamant stijgt afgezien van kleur en helderheid (eerste, tweede, derde water) met het gewicht, dat overal uitgedrukt wordt in karaten (1 karaat is ongeveer 200 milligram); zeer groote steenen (solitaires, nonpareils, paragons) hebben geen nauwkeurig bepaalden marktprijs; de prijs der grootere steenen is bij vroeger sterk gedaald, daar Griqualand van 1870 80 meer solitaires heeft opgeleverd dan Brazilië in 150 jaren: de schatting der waarde van diamanten geschiedde vroeger naar den indischen kwadraatregel, in Europa het eerst door Linscotius bekend gemaakt; volgens dezen regel vermenigvuldigde men het aantal karaten van een steen met zichzelven en het product met den prijs van één karaat; deze regel is thans geheel verlaten. De regelmatigheid van den brillantslijpvorm maakt het mogelijk van een ingezetten steen bij benadering het gewicht te bepalen: steenen van 7 m.M. doorsnede in de vlakte der rondist wegen 1 karaat, 8 m.M. 2 karaat, 9y2 m.M. 3 karaat, 11 m.M. 4 karaat, 12 m.M. 5 karaat, 15 m.M. 10 karaat. De grootste diamant (Excelsior, 9718/4 karaat) werd in 1893 bij Jagersfontein in den Oranjevrijstaat gevonden. Hoofdzetel van den wereldhandel in diamant is tegenwoordig Londen. (Zie voorts Edelgesteente).
Aangaande het ontstaan v/h D. hebben sommigen aangenomen dat het door sublimatie van in de aarde voorhanden koolstof (Leonhard), of chloorkoolstof (Favre en Deville), of koolwaterstof (Chancourtois) ontstaat, anderen (Newton, Brewster, Jameson, Wohler) dat het van plantaardigen oorsprong is; overigens zijn nog allerlei andere meeningen geopperd. Onder de talrijke pogingen om D. kunstmatig daar te stellen, hebben alleen die welke berusten op de reductie van koolhydraten, eenig gevolg gehad (zie verder Edelgesteente).