(fransch feu grégeois) naam van een tot in de 13de eeuw door Byzantijnen en Arabieren in den oorlog gebezigde brandstof. Eerstgenoemden gaven het G. ook den naam van zeevuur, wijl het door water niet gebluscht kon worden, integendeel in zijn meest gebruikelijke samenstellingen om te werken behoefte had aan vloeistof en daarom inzonderheid in het zeegevecht gebruikt werd.
In Griekenland had reeds in de tijden vóór Chr. de pyrotechniek een hoogen trap van ontwikkeling bereikt; de tacticus Ainaias beschreef omstreeks 350 v. Chr. een ontplofbare stof, samengesteld uit pek, zwavel, wierook enz., en hij kende ook reeds brandstoffen welke door water niet konden worden gebluscht. Een groote stap voorwaarts was de toevoeging van ongebluschte kalk. Sextus Julius Africanus beschrijft een zelfontbrandbare stof, welke, des nachts op het houten oorlogstuig van den vijand gestreken, wegens de aanwezigheid van kalk door den dauw ontvlamde en bedoelde voorwerpen verteerde. De Byzantijnen hadden reeds vóór 672 mengsels van kalk en aardoliën, en Kallinikos, wien gewoonlijk de uitvinding van het G. wordt toegeschreven, schijnt deze, wellicht door toevoeging van gedestilleerde, de ontbrandbaarheid zeer verhoogende producten, aanmerkelijk te hebben verbeterd en er een zoo gevaarlijk wapen van te hebben gemaakt, dat vloten van 1000 schepen door slechts 15 met G. werkende schepen tegengehouden en tot den aftocht gedwongen konden worden. Het G. der 10de eeuw was vloeibaar, bestond waarschijnlijk uit petroleum en ongebluschte kalk en werd met spuiten, siphons geheeten, naar het vijandelijk schip gespoten; de plotseling ontwikkelde dampen werkten explosief, het branden in het water scheen iets onnatuurlijks en zoo vervulde het G. den aangevallenen met schrik en angst; de zedelijke uitwerking van deze stof schijnt grooter nog te zijn geweest dan de stoffelijke.
Het byzantijnsche G. bevatte geen salpeter, evenmin als het arabische. Dit laatste wordt in alle bewaard gebleven berichten beschreven als een brandstof van harsen, vetten, naphta en zwavel. Ook het uit den tijd van den vijfden kruistocht tot ons gekomen vuurwerkboek somt zoodanige bestanddeelen op. Het G. der Arabieren was een half vloeibare of kneedbare stof, die in potten of flesschen gedaan en zoo naar de belegeraars geslingerd werd. Later hadden ook de Byzantijnen G. van een meer vaster en vorm, hetwelk in het gevecht van man tegen man met een soort blaaspijp weggeschoten werd.