lat. rosa aurea, de gewijde gouden, met diamanten bezette roos, die eenmaal per jaar op den vierden Zondag der vasten door den paus na de mis in plechtige processie wordt rondgedragen en aan een of ander vorstelijk personage wordt terhand gesteld. Volgens sommigen heeft reeds paus Leo IX een G. gewijd, volgens anderen werd dit gebruik in 1400 ingevoerd.
Bij uitzondering werd de G. ook aan hooge ambtenaren van het pauselijk hof, aan steden, corporaties enz. uitgereikt.