Gepubliceerd op 23-02-2021

Gotfried wilhelm von leibniz

betekenis & definitie

niet Leibnitz, duitsch geleerde en philosoof, geb. 21 Juni (ouden stijl) 1646 te Leipzig, waar zijn vader hoogleeraar in de rechten was, betrad op 15-jarigen leeftijd de hoogeschool aldaar, om in de rechten te studeeren, verwisselde dit vak echter .spoedig met dat der Philosophie, en schreef reeds in 1663 een van grondige kennis der scholastieke wijsbegeerte getuigende verhandeling De principio individui (laatstelijk uitgegeven door Guhrauer, Berl. 1837), waarin hij zich voor het nominalisme verklaarde. In 1666 promoveerde hij te Altorf op proefschrift De casïbus perplexis in jure.

Hij kreeg kort daarop te Mainz een raadsheerspost, doch vond in dezen werkkring weinig bevrediging en ging weldra met een zijner beschermers, den graaf van Boyneburg, naar Parijs, waar hij voor Lodewijk XIV zijn Concilium Aegyptiacum schreef en zich overigens vooral met wiskundige studiën bezighield, waarvan de uitvinding der differentiaalrekening het. voornaamste resultaat was. In 1676 werd hij bibliothecaris van den hertog van Hannover. In 1700 werd L. door den keurvorst van Brandenburg, den toekomstigen koning van Pruisen, Frederiilk I, te Berlijn tot voorzitter der pas opgerichte academie v. wetemsch. benoemd. Peter I van Rusland, die te Torgau in 1711 met hem een mondeling onderhoud had, gaf hem een sinecure, waaraan een jaargeld van 1000 roebels verbonden was. L. overl. 14 Nov. 1716 en rust te Hannover onder een tempelvormig grafteeken, dat tot opschrift heeft „Genio Leibnitii”. L. was bescheiden in den omgang, doch men heeft hem van drift, geldzucht en ijdelheid beschuldigd.

Met Molanus en Bossuet gaf hij zich veel moeite om een vereeniging der protestanten en katholieken tot stand te brengen; hij ontwierp tot dat einde een verzoenend Systema theologicum (het eerst gedrukt Parijs 1819; duitsch, Maintz 1820; fransch, Parijs 1846). Uitgebreide werken heeft hij niet in het licht gegeven. Zijn meeste wetenschappelijke mededeelingen komen in verschillende tijdschriften en vooral in zijn zeer uitgebreide correspondentie voor. Brieven van L. werden bijeenverzameld door Kortholt (4 dln., Leipz. 1734—42), Gruber (2 dln., Hannover en Gött. 1745), Michaelis (Gött. 1755), Veesenmeijer Neurenb. 1788), Feder (Hannov. 1815) en Cousin in het „Journal des savants” (1844). Tot zijn uitgebreidste werken over wijsbegeerte belmoren: Essai de Theodicee sur la bonté de Dieu, la liberté de lliomme et Vorigine du mal (2 dln., Amst. 1710; uitgeg. door Jaucourt, 2 dln., Amst. 1847; latijn, Tüb. 1771; duitsch, van Haps, Leipz. 1884) en de tegen Locke gerichte Nouveaux essais sur rentendement humain, eerst 50 jaar na L.’s dood door Raspe uitgegeven (in de Oeuvres philosophiques de feu Mr. X., (Amst. en Leipz. 1765, duitsch, van Schaarschmidt, Berl. 1874).

De volledigste verzameling zijner philos. geschriften is die van Gerhardt (7 dln. Berl. 1875 —90); De volledigste uitgaven der complete werken van L. zijn die van G. H. Pertz en Grotefend (Hannov. 1843 vlg.), Onno Klopp (dl. 1—11 aldaar 1864—85) en Fouchen de Careil (Parijs 1860 vl).Leibniz’ beteekenis als philosoof ligt in zijn poging om een verzoening tot stand te brengen tusschen de mechanistische verklaring der natuur en het godsdienstig geloof. Het eigenaardige van zijn wijsgeerig stelsel is zijn leer der monaden. Het heelal is bij L. de vereeniging van een oneindig aantal zelfstandig werkzame, levende voorstellende krachten, door hem monaden genoemd, die van elkander verschillen in graad, niet in soort. Zij zijn het eenige ware bestaande, al het overige zijn slechts verschijningen, die uit hen te voorschijn komen. Ruimte en tijd zijn niets wezenlijks, maar slechts aanduidingen van een zekere orde der monaden. De ruwe monaden (monades nudae), gewoonlijk stofdeeltjes of atomen der materie geheeten, zijn in haar innerlijke werkzaamheid onderscheiden van de zielen der dieren en der mensehen; God, de monas monadum, is de oorspronkelijke monade; De harmonie in het heelal moet verklaard worden uit de harmonia praestabilita, waardoor de monaden elkander in hare zelfstandige werking niet belemmeren, maar allen samenwerken tot één doel.

Het eenige wezenlijke verschil tusschen de monaden bestaat in den graad van duidelijkheid hunner voorstellingen; de materie heeft slechts onduidelijke, de godheid slechts heldere, de mensch zoowel verwarde als meer klare voorstellingen enz. L.’s stelsel van de gepraestabileerde harmonie stelt de absolute, onvermijdelijke noodwendigheid van al wat geschiedt voorop en is zoodoende zuiver deterministisch. De wereldbeschouwing van L., een onschokbaar optimisme, dat de bestaande wereld aanvaardt als de beste onder de mogelijke, heeft de geheele verlichtingsperiode der 18de eeuw tot op Kant beheerscht. L. heeft zijn leer grootendeels slechts aphoristisch terneer geworpen; anderen hebben beproefd haar systematisch en methodisch te ordenen (Wolf, G. B. Bilfinger, G. Ploucquet).

Literatuur: Guhrauer, Leibniz. Eine Biographie (2 dln. Breslau 1870), Pfleiderer L. als Patriot, Staatsmann und Bildungsirdger (Leipz. 1870), Kirchner, Ij. Sein Leben und Eenken (Cöthen 1877), J. Th. Merz, Leibniz (Lond. 1884), G.

Hartmann, L. als Jurist und Rechtsphilosoph (Tüb. 1892), K. Fischer, Geschichte der neuern Philosophie; dl. 3: X.’ Leben, Werke und Lehre (4de dr. Heidelb. 1902).

< >