hoekmeting, de practische voorschriften voor het meten van hoeken; ook de leer der goniometrische functies. Voor de practische hoekmeting gebruikt men verschillende instrumenten, die steeds voorzien zijn van ingedeelde cirkels (bussole, theodoliet, spiegelsextant, reflexiegoniometer).
De hoeken berekent men door toepassing van de functies der hoeken. Vandaar is de G. ook een onderdeel van de trigonometrie en van de mathemathische analyse. Wanneer men uit een punt B van het eene been van een hoek, waarvan het hoekpunt A is, op het andere been een loodlijn neerlaat die dit been in C snijdt dan de cosinus, noemt men BC / AB de sinus, AC / AB de cosinus, BC / AC de tangens, AC / BC de cotangens, AB / AC de secans en AC / BC de cosecans, welke tezamen de eenvoudigste goniometrische functies zijn. De noemers der verhoudingen worden dikwijls voorgesteld als gelijk aan 1, waardoor dan de functies gelijk worden aan lijnen, goniometrische lijnen geheeten.
