kroonland, met den titel graafschap, van de oostenrijksch-hongaarsche monarchie, behoort tot het cisleithaansche gedeelte daarvan, en vormt met het markgraafschap Istrië en de stad Triest het dusgenaamde oostenrijksch-illyrische kustland. G. is voor het grootste gedeelte bergachtig; in het w. vormen de Venetiaansche Alpen (met den Monte-Canin, 2678 m.) de grens met Italië, in het o. de Triglav-groep (met den Triglav, 2664 m. hoog, en den Mangart, 2675 m.) de grens met Krain.
Door het land loopen tal van kustrivieren, onder welke de Isonzo en de Timavo de voornaamste zijn. Het beslaat een oppervlakte van 2918½ km.2, en telde in 1880: 24.084, in 1890: 220.308, in 1900: 232.338 inw., in 141 gemeenten. In 1890 bestond de bevolking naar de geloofsbelijdenis uit 219.472 r.-kath. (99.6 %), 331 Israëlieten en eenigen van verschillende prot. gezindten, en naar de nationaliteit (moedertaal) uit 135.020 Slowenen, 76.514 Italianen en Ladiners, 2195 Duitschers. Het land is administratief verdeeld in 5 districten (Bezirkshauptmannschaften):DISTRICTEN. K.M2 Inw. 1890 Inw. p. km2.
Stad Görz 23,46 25 432 1105 Görz (omgeving) 760,58 68 335 89 Gradisca 621,37 73 479 118 Sesana 471,94 29 097 61 Tolmein 1041,19 35 995 34 Landbouwnijverheid vormt het hoofdmiddel van bestaan, in het z. inzonderheid vertegenwoordigd door wijnbouw en zijdeteelt; de industrie is geconcentreerd in de stad Görz en in de omgeving van het dorp Haidenschaft. G. heeft, overeenkomstig de landsverordening van 26 Febr. 1861, een eigen landdag, bestaande uit 22 leden (de vorst-aartsbisschop van Görz, 6 afgevaardigden van het grootgrondbezit, 7 afgevaardigden der steden, markten en kamers van koophandel en fabrieken, en 8 afgevaardigden der plattelandsgemeenten); hij komt in den regel eens per jaar bijeen, te Görz. Volgens de kieswet van 1896 zendt G. vijf afgevaardigden naar de oostenrijksche Tweede kamer, n.l. 1 afgevaardigde van het grootgrondbezit, 1 der steden en kamers van koophandel, 2 der plattelandsgemeenten eh 1 van de algemeene kiezersklasse (te kiezen volgens algemeen kies- en stemrecht). Het hoogste landelijke gezagsorgaan is de kon. stadhouderij Triest. De landskleuren zijn wit en rood. Hoofdstad is Görz.
G., voor het eerst vermeld in 1001, in welk jaar keizer Otto III het voor de eene helft aan den patriarch Johan van Aquileja en voor de andere aan graaf Werner van Friaul gaf, welke laatste werd opgevolgd door het huis der Karintische Eppenheimers (1031—90), kwam op het einde der 11de eeuw in zijn geheel aan de Lurngauer graven, onder welke het zeer rijk en machtig werd en zijn grenzen aanzienlijk uitbreidde; deelname aan tal van oorlogen, erfdeelingen en de verkwistende leefwijze zijner latere heer en, waaronder de laatste in 1500 kinderloos stierf, hadden een snellen achteruitgang tengevolge. Na het uitsterven van het gravenhuis nam keizer Maximiliaan I, op grond van een erfverdrag, het graafschap in bezit. In 1809 werd G. aan Frankrijk afgestaan, het Weener congres voegde het weer bij Oostenrijk, dat het eerst als district met Triest verbond en het in 1849 zijn ouden titel vorstgraafschap teruggaf, terwijl het in hoogste ressort onder Triest bleef gesteld.