Gepubliceerd op 17-02-2021

Gnaphalium

betekenis & definitie

L., roerkruid, zevenjaarsbloem, plantengeslacht van de familie der Compositen, met een 100-tal soorten, nagenoeg over de geheele aarde verbreid, en zelfs in de koude aardgordels vertegenwoordigd. Het zijn meest viltig behaarde kruiden met verspreide, gaafrandige kleine bladen en kleine fraaigekleurde bloemhoofdjes, wier omwindsel uit droogvliezige, eveneens fraai gekleurde blaadjes bestaat.

De bekendste soort is G. leontopodium, het edelweiss, door sommige plantkundigen van het geslacht G. afgescheiden en Leontopodium alpinum geheeten, een alpenplant, wier bloemhoofdjes aan het einde van den stengel staan en omgeven zijn van een krans van lange, witviltige dekbladen; deze soort tiert slechts op de hoogste KalkAlpen, hoewel haar zaad ook in tuinen op; komt; de als sierplant gekweekte individuën hebben echter nimmer zulke zuiver witte bloemhoof dj es als die welke van de natuurlijke standplaatsen afkomstig zijn. Wegens haar karakteristieke schoonheid, die zij dankt aan haar lange, witte, wolachtige haren, gedeeltelijk ook, wijl zij niet gemakkelijk te bereiken is, wordt zij zeer op prijs gesteld en is zij een handelsartikel geworden, zoodat zelfs \ onlangs maatregelen moesten genomen worden ; om haar totale uitroeiing te beletten. Niettemin begint zij in vele Alpenlanden zeer zeldzaam te worden. In Nederland komen van het geslacht G. voor: G. sylvaticum, het boschroerkruid (hoof dj es meest talrijk, eenhuizig, bloemkroon meest geelachtig, omwindselbladen groenachtig, kruidachtig overblijvende plant, vrij algemeen op beschaduwden zandgrond en op heidevelden), G. uliginosum, het moerasroerkruid (hoofdjes tot kluwens opeengehoopt, bloemkroon geelwit, omwindselbladen eveneens geelwit of bruinachtig, eenjarige plant, vrij algemeen langs slootkanten en op vochtige zandgronden), G. luteo-album, het geelwitte roerkruid (hoofdjes tot kluwens opeengehoopt, bloemkroon geelwit, omwindselbladen eveneens, tweejarige plant, standplaatsen als vorige soort), G. dioicum, het tweehuizig roerkruid, ook droogbloem, kattepootje en rozenkransje geheeten (bloemhoofdje tweehuizig, bloemkroon wit of roodachtig, omwindselbladen der mannelijke bloemen meest wit, die der vrouwelijke bloemen meest rose, kruidachtige overblijvende plant, vrij algemeen op drogen zandgrond).

< >