Gepubliceerd op 29-01-2021

Gevangeniswezen

betekenis & definitie

alles wat betrekking heeft op de inrichting en het beheer van de plaatsen waar gevangenen bewraard worden. In Nederland zijn omtrent het gevangeniswezen algemeene regelen gesteld bij de wetten van 3 Jan. 1884 (St. 3) en 14 April 1886 (St. 62), alsmede bij de koninklijke besluiten van 31 Augustus 1886 (St. 159), 20 Jan. 1887 (St. 19), 20 Juli 1887 (St. 139) en 30 Juni 1891 (St. 143). Volgens eerstvermelde wet worden de gevangenissen en aanverwante gestichten onderscheidenin strafgevangenissen, huizen van bewaring,rijksopvoedingsgestichten en rijkswerkinrichtingen, in de gevangenissen wordt, behoudens het bepaalde bij art. 25 van het Wetboek van Strafrecht, uitsluitend de burgerlijke en militaire gevangenisstraf ten uitvoer gelegd. De huizen ven bewaring zijn bestemd : 1°. tot opneming van hen, die de straffen van hechtenis of van militaire detentie moeten ondergaan ; 2°. tot opneming van alle anderen, wier vastzetting, aanhouding, gevangenneming of gevangenhouding door het openbaar gezag is bevolen of krachtens rechterlijke uitspraak of beschikking geschiedt, voor zoover geen andere plaats voor hen is bestemd; 3°. tot verblijf voor doortrekkende gevangenen en andere onder verzekerde bewaring vervoerd wordende personen. Strafgevangenissen zijn gevestigd te ’s Hertogenbosch, Breda, Arnhem, Zutphen, ’s Gravenhage, Rotterdam, Gorinchem, (uitsluitend voor veroordeelde vrouwen) Amsterdam, Alkmaar, Goes, Utrecht, Montfoort, Leeuwarden (tevens bestemd voor veroordeelde militairen die hun straf in gemeenschap moeten ondergaan), Sneek, Deventer, Groningen en Appingedam (uitsluitend voor veroordeelde vrouwen); die te Arnhem, Zutphen, ’s Gravenhage, Rotterdam, Alkmaar, Utrecht, Sneek, Deventer en Groningen zijn voorloopig tevens huizen van bewaring. Huizen van bewaring zijn aanwezig te Breda, Arnhem, Zutphen, Tiel, ’s Gravenhage, Rotterdam, Dordrecht, Amsterdam, Haarlem, Alkmaar, Middelburg, Zierikzee, Utrecht, Leeuwarden, Heerenveen, Zwolle, Almelo,Groningen, Winschoten. Assen, Maastricht en Roermond; bovendien zijn er nog 13 huizen van bewaring buiten de arrondissementshoofdplaatsen, terwijl die te Tiel, Haarlem, Zierikzee, Leeuwarden, Heerenveen, Zwolle, Almelo, Winschoten, Assen, Maastricht en Roermond voorloopig tevens strafgevangenissen zijn. Rijksopvoedingsgestichten bestaan voor jongens te Ambt-Doetinchem, Alkmaar en Avereest en voor meisjes te Montfoort. Rijkswerkinrichtingen zijn gevestigd te Veenhuizen, te Hoorn en nabij Leiden. Elk gesticht wordt bestuurd door een college van regenten.

De inrichting der voor de bewaring van gevangenen bestemde gebouwen enz. vormt een belangrijk en uiterst ingewikkeld onderdeel van het staatsbeheer; het G. eischt de samenwerking van menigvuldige krachten. Een bijna zelfstandig geworden gevangeniswetenschap, in het midden staande tusschen de begrippen van staatszorg en strafrecht, zoekt algemeene ervaringswetten en regelen voor het G. samen te stellen, waarbij echter stelsels, theorie, praktijk en financieele staatsbelangen gedurig met elkander in botsing komen. Tot de voornaamste moeilijkheden behooren de hygiënische verhoudingen. De gevangenschap is een voor den mensch zoo onnatuurlijke toestand, dat met de voltrekking der vrijheidsstraf steeds stoornissen in den gezondheidstoestand gepaard gaan. De ziekte- en sterftecijfers waren vroeger in de gevangenissen uiterst hoog en overtreffen ook thans nog die der vrij-levende bevolking aanzienlijk. De meeste sterfgevallen komen voor in een betrekkelijk vroeg tijdperk der detentie en het maximum valt in de eerste drie gevangenisjaren. Nagenoeg alle reeds ziek aangekomenen sterven reeds in de eerste maanden, de uitwerking op de gezonden vertoont zich gewoonlijk omstreeks het einde van het eerste of uiterlijk van het tweede jaar. Heeft de gevangene evenwel drie a vier jaar weerstand geboden aan de nadeelige inwerkingen, dan treedt een soort van aanpassing aan den nieuwen toestand in. Dat het ziektecijfer en de sterfelijkheid onder de gevangenen grooter zijn dan in de vrije bevolking, is ten deele daaruit te verklaren, dat de bevolking der gevangenis grootendeels voorkomt uit de onderste lagen der samenleving, die buitendien reeds een hooger sterftecijfer hebben; verder herbergen de gevangenissen voornamelijk elementen wier weerstandsvermogen door ontbering, ellende en uitspattingen van allerlei aard sterk is verminderd en die dikwijls bovendien nog erfelijk zwaar zijn belast.