(lat. Bilis, Fel, grieksch chole). Het afscheidingsproduct van de lever (zie ald.); zij wordt bereid in de lobjes der lever, en van hier door de galhaarvaten naarde grootere galvaten en door een uitloozingsbuis naar den darm gevoerd, waar zij zich met de spijsbrijvermengt; zij dient om mede te werken de spijs, het voedsel, in een toestand te brengen, dat de daarin aanwezige voedende bestanddeelen geschikt worden om in de chyl en het bloed te worden opgenomen. De gal is een neutrale of zwak alkalische, donkergele of (bij plantenetende dieren) groene vloeistof van 1.026 tot 1.032 soortelijk gewicht en een scherp-bitteren smaak. Zij wordt bereid in en door de lever, langs chemischen weg, uit bestanddeelen van uit de maag, het darmkanaal en de milt afkomstig bloed; zij komt door de in den twaalfvingerigen darm mondende leverbuis (ductus hepaticus) in het darmkanaal, en wel in den eerste der dunne darmen (duodenum) en op korten afstand van de maag. Buiten den tijd der spijsvertering wordt de mond der leverbuis in den darm door spierwerking afgesloten. De zonder ophouden uit de lever vloeiende gal kan alsdan niet in den darm komen, hoopt zich allereerst in de leverbuis op en wordt vervolgens in de galblaas (vesica fellea) gedrongen, welke derhalve een tijdelijke verzamelplaats der buiten den tijd der spijsvertering afgezonderde gal is en die zelve door een buis, de galblaasbuis Cductus cysticus) in open gemeenschap staat met de uit de lever komende leverbuis. Daar de galblaas van binnen met een slijm afscheidende huid bekleed is en dit slijm zich met de gal vermengt, wordt de gal in de galblaas troebel en dik-vloeibaar. Zoodra de in de maag half verteerde spijzen in den darm treden, ontlast zich de in de galblaas opgezamelde gal en vermengt zich met de spijsbrij. De voornaamste bestanddeelen v/d. gal zijn de galzuren (zie ald.), op welke hoofdzakelijk de bittere smaak v/d. gal berust, verder meerdere kleurstoffen (zie Galkleurstoffen), de galvetten, choleristine en verschillende minerale zouten, inzonderheid chloornatrium en phosphorzure zouten. Gorup-Besanez vond in de gal uit de galblaas van een 49-jarigen, onthoofden man op 100 deelen 82,27 deelen water en 17,73 deelen vaste stoffen: van de laatste kwamen op galzure alkaliën 10,79 deelen, op vet en choleristine 4,73 deelen, op slijm en kleurstoffen 2,21 deelen, op anorganische zouten 1,08 deelen. De hoeveelheid der dagelijks door de lever bereide gal wisselt tusschen 450 en 600 gram en is afhankelijk van de voeding; zij is het rijkelijkst bij overvloedig waterdrinken en overwegenden vleeschkost, minder rijkelijk bij plantaardige voeding, en het geringst bij overmatig vetgebruik ; bij langdurig hongeren vermindert zij aanzienlijk.
De gal heeft de eigenschap van zich innig te vermengen met vloeibaar vet en is daardoor het belangrijkste verteermiddel voor de tegelijk met het voedsel gebruikte vetstoffen, die, wanneer zij zich met de gal vermengd hebben en tot een zeepachtige oplossing geworden zijn, langs den weg der endosmose de slijmhuid van den darm kunnen doordringen en zoo in het bloed kunnen worden opgenomen. Door de werking der gal wordt zoodoende eerst de resorptie der vetten mechanisch mogelijk gemaakt, gelijk blijkt uit een proef met twee stukken papier, waarvan men het eene met water, het andere met gal bevochtigt; het eerste is volkomen voor olie ondoordringbaar, terwijl het tweede de olie gemakkelijk doorlaat. Een gebrekkige toevoer van gal in den darm heeft daarom onvoldoende opneming van vet in het bloed tengevolge, waardoor weer het geheele lichaam onvoldoende gevoed wordt. Verder stuit de gal de rottende ontbinding van den darminhoud, gelijk duidelijk blijkt uit den hoogst walgelijken stank van de drekstoffen en uit de buitengewone ontwikkeling van gassen, als de gal-afscheiding gebrekkig is of de gal verhinderd wordt zich in den darm uit te storten. Overigens heeft men langen tijd getwijfeld aan den invloed der gal op de spijsvertering en haar zelfs als voor de spijsvertering ten eenenmale nutteloos aangemerkt. In de maag houdt de gal de spijsvertering oogenblikkelijk tegen: wanneer zij door een of andere oorzaak tot in de maag is opgeklommen, gelijk zij soms doet, verwekt zij brakingen ; hetuitgeworpene heeft dan een scherp bitteren smaak en een groenachtige kleur. Eiwitachtige stoffen, welke door het maagsap "worden opgelost, worden als zij den darm bereiken en hier in aanraking komen met de gal, weder onoplosbaar : er vormt zich een geel precipitaat, dat zich aan de wanden v/d. darm vasthecht; zoo worden, terwijl de stijfsel- en suikerhoudende zelfstandigheden hun loop verder onveranderd voortzetten, de eiwitlichamen tegengehouden, echter slechts tijdelijk, daar zij door de werking van het alvleeschsap en van het darmsap opnieuw oplosbaar worden gemaakt, zonder welke werking de vertering van vleesch onmogelijk zou zijn. Wanneer de afvoer der gal uit de lever in den darm door afsluiting als anderszins van de galbuis geheel of ten deele wordt verhinderd, zoo treedt de gal in het bloed en er ontstaat geelzucht (zie ald.).
Vroeger werd de gal der runderen als geneesmiddel gebezigd, en wel in twee preparaten, Extractum animale amarum (ingedikte ossengal) en Fel tauri depuratum siccum (gezuiverde droge ossengal), die in hun hoedanigheid van bitterstof tegen verscheidene maag- en leverziekten werden aangewend; thans dient de gal, hetzij in zuiveren staat of in den vorm van galzeep, tot het zuiveren van zijden, wollen en andere stoffen.