geb. 1850 te Dordrecht, studeerde in de letteren aan de universiteit te Utrecht, welke hem in 1893 het doctoraat honoris causa verleende, was van 1875—93 leeraar aan het gymnasium, van 1893—1903 hoogleeraar aan de universiteit i aldaar, en is sedert 1903 directeur van het kabinet der koningin. Van 1894—98 was hij belast met het onderricht in de geschiedenis aan H.
M. de koningin en in 1901 en 1902 tmet het houden van voordrachten over Nederland en zijn geschiedenis voor prins Hendrik. Van zijn werken noemen wij: Maria II Stuart, historische biographie, De Nederlandsch-Spaansche diplomatie vóór den vrede van Nijmegen, Correspondentie van P. de Groot en A. de Wicquefort, Geschiedenis der Negentiende Eeuw, Gedenkschriften van G. J. van Hardenbroek.