Gepubliceerd op 29-01-2021

Embolie

betekenis & definitie

In de geneeskunde: de meevoering van vaste lichamen door den bloedstroom en de daardoor teweeggebrachte stoornisssen. Wanneer men in een ader bijvoorbeeld van een levend dier zekere kleine lichaampjes, b.v. korreltjes was, caoutchouc, kwikzilver of dergelijke inbrengt, zoo worden deze dikwijls door den bloedstroom door een belangrijk gedeelte van het lichaam meegevoerd, tot zij ten slotte op eenig punt blijven steken, waar zij dan soms zware stoornissen doen ontstaan. Virchow, welke het eerst (1845—47) dit merkwaardig proces nauwkeuriger experimenteel bestudeerde, noemde het meegevoerde lichaam embolus, het proces zelf embolie. Op geheel dezelfde wijze als bij het experiment, ontstaan onder zekere omstandigheden ook bij den mensch bloedvaatverstoppingen en stoornissen in den bloedsomloop; de embolus bestaat hier meestal uit stukjes geronnen bloed of vezelstof (z.g. thromben), die zich door eenigerlei oorzaak in het ader- of slagaderstelstel of in de holte van het hart gevormd hebben, door een toevallige beweging of aandoening zijn losgeraakt en voorts door den bloedstroom werden meegevoerd; soms zijn het ook verharde stukjes materie, deeltjes van ontstoken of verkalkte hartkleppen, of toevallig in het bloed geraakte parasitische plantaardige of dierlijke organismen (echninokokken enz.), alsook vetdroppels (vet-embolie). bij beenziekten in het bloed doorgedrongen, of lucht, bij operaties in de aderen ingestroomd (lucht-embolie), die deze ongesteldheid veroorzaken. De weg, welke een zoodanig embolus in het bloedvaatstelsel inslaat, wordt door het anatomisch beloop van het vaatstelsel bepaald ; de uit de lichaamsaderen afkomstige emboluslichaampjes geraken door de holle aderen en de rechter hartehelft in de longslagaderen, om hier gewoonlijk op eenig punt te blijven steken, terwijl de inde linker-hartehelft gerakende of ontstaande emboli alleen in de slagaderen van den grooten bloedsomloop kunnen doordringen: het menigvuldigst zetten zij zich dan vast in de milt- en nierslagader, in zekere hersenslagaderen of in de arteriën van het hart zelf. De embolus verstopt het vat, waarin hij steken blijft in mindere of meerdere mate, heft daardoor de bloed-circulatie in het betrokken deel op, veroorzaakt zoodoende brand in de ledematen, verw-eeking (inzonderheid der hersenen), z.g. haemorrhagische infarct, of eindelijk dusgenaamde embolische of metastatische abcessen; deze laatste ontstaan hoofdzakelijk door de emboli van bacterieel gelnficeerde lichaampjes, die ter plaatse waar ze blijven steken een nieuwe etterige ontsteking doen ontstaan. De verschijnselen der E. zijn al naar de physiologische beteekenis van het betrokken orgaan zeer verschillend; gewoonlijk treden plotseling en geheel onverwacht belangrijke functiestoornissen op; zoo ontstaat bij embolie eener grootere hersenslagader dikwijls een plotselinge beroerteachtige verlamming van het betrokken hersengedeelte of van het daardoor verzorgde lichaamsgedeelte, bij E. der slagaderen in de omgeving van het hart plotselinge hartverlamming, bij E. der vaten van het netvlies plotselinge blindheid, bij de E. der grootere longenslagaderen hevige, verstikking nabijkomende of inderdaad daarmee eindigende benauwdheid; aan de ledematen veroorzaakt embolie der hoofdslagader plotselinge, hevige pijnen, groote koude en wanneer niet spoedig door naburige slagaderen een zij-omioop gevormd wordt, afsterving van het lid. De behandeling is naar de verschillende organen die aangedaan worden verschillend.

< >