(Oviductus). Het kanaal dat de rijpe eieren van den eierstok opneemt en buiten het lichaam of, wanneer een baarmoeder voorhanden is, in de baarmoeder voert. Bij vele dierklassen hangt hij onmiddellijk saam met den eierstok; bij anderen echter vallen de rijpe eieren eerst in de buikholte en geraken dan van deze in den eileider, die in deze gevallen met een wijde trechtervormige opening aanvangt (zie Eierstok). Bij de dieren die eieren met schalen leggen (vogels, kruipdieren) zonderen enkele afdeelingen der eileiders, die dan gewoonlijk lang zijn en zich in meerdere windingen leggen, uit in de wanden gelegen klieren eiwit en kalk af, waarmee het ei dan op zijn doortocht wordt omhuld ; de trechtervormige aanvangende eileider eindigt bij deze dieren in de cloaca; bij de vogels is gewoonlijk één eileider voorhanden. Bij eenige zoogdieren verwijden zich de einden van beide eileiders elk tot een baarmoeder, zoodat dan twee baarmoeders en twee scheeden voorhanden zijn ; gewoonlijk echter monden beide eileiders in een gemeenschappelijke baarmoeder. Bij den mensch zijn de eileiders (moedertrompetten of Fallopische buizen, Tubae Fallopii) twee spierrijke, 8 tot 18 centimeter lange, gewonden liggende buizen, die van de eierstokken naar de baarmoeder voeren en in deze laatste met een nauwe opening uitmonden; beiden beginnen bij hun eierstok met een trechter, welks rand met franjeachtige aanhangsels (fimbriae) bezet is, die zich om het ei, wanneer dit uit den eierstok treedt, heenleggen, zoodat het ei noodzakelijk in den eileider moet geraken; inwendig zijn de eileiders met epitheliumcellen bekleed, die de voortbeweging van het ei naar de baarmoeder bevorderen.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk