Gepubliceerd op 29-01-2021

Eekhoorns

betekenis & definitie

Sciurinae. Onderfamilie v.Knaagdieren, over de geheele aarde verbreid, behalve in Australië, en met een 60-tal soorten, vereenigd in drie geslachten: de eigenlijke eekhoorns, Sciunis, de vliegende eekhoorns, Pteromys, en de aard-eekhoorns, Taiuias. In andere stelsels van rangschikking worden de hier genoemde groepen met de marmotten, de aye-aye enz. tot eene familie, die der Eekhoornachtigen, Sciuridae (zie Knaagdieren) vereenigd.

De E. hebben kiezen die van ware (gesloten) wortels voorzien zijn en wier kroon zwak geknobbeld en met email bedekt is, dat echter allengs afslijt; het meest gewone getal kiezen bedraagt 5/4, anderen hebben 4 4 paren; de achterste kies in de bovenkaak is klein en valt soms uit. De achterpooten zijn vijf-, de voorpooten viervingerig en soms van een rudimentairen duim voorzien. De door gaans lange staart is altijd zwaar behaard. Alle E.’s hebben volkomen sleutelbeenderen. Het soortenrijkste geslacht, dat der eigenlijke eekhoorns, Sciurifx, bevat in het al gemeen levendige, vlugge dieren, die zich bij voorkeur op de boomen ophouden en zich met noten en zaden voeden: bij hun springende bewegingen doet hun vedersgewijs met haren bezetten staart, die steeds langer is dan het halve lichaam, denzelfden dienst als de vederen aan een pijl; hun van voren gladde snijtanden zijn dikwijls geel of oranjekleurig: die der onderkaak zijn saamgedrukt en scherp; wangzakken ontbreken: hierdoor onderscheidende eigenlijke eekhoorns zich van de Tamias, die deze wel hebben, en die bovendien in holen in den grond leven. Overigens zijn de ware E. slank gebouwde dieren met lange ooren en scherpe klauwen aan de pooten. De gewone eekhoorn, Sciiinix ndgarix L., 15 cM. lang, met 20 cM. langen staart, 10 cM. hoog, met lange haarbosjes aan de ooren, des zomers aan de bovenzijde bruinrood, aan de onderzijde wit, des winters bruinrood met grijs gemengd, in het hooge noorden dikwijls geheel grijs, soms ook zwart met witten buik en ook wel geheel en al wit, leeft over geheel Europa, in zuidelijk Siberië tot aan den Altaï en naar Achter-Azië, inzonderheid in woudrijke streken ; hij eet zaden, vruehtkernen, knoppen, enz., waarbij hij op de achterpooten zit, den staart langs den rug opsteekt en de spijs met de voorpooten naar den mond brengt: hij jaagt echter ook kleine zoogdieren en vogels, en plundert evenzoo nesten; hij verzamelt zich wintervoorraad in holle hoornen en gaten onder struiken, enz. en bouwt zich uit takken en mos een gesloten nest met twee uitgangen, vermeestert echter ook wel voor tijdelijk verblijf roofvogelnesten; hij is buitengewoon vlug, vooral in liet klimmen en beweegt zicli ook op den grond al springende met groote snelheid; in het noorden onderneemt hij uitgestrekte zwerftochten door de steppen en over de gebergten; des winters verlaat hij alleen het nest wanneer de honger hem drijft. De eekhoorns paren in Maart en Mei en het wijfje werpt na vier weken 3 tot 7 blinde jongen: deze zuigen een maand en zijn tegen den herfst ongeveer volwassen. De eekhoorns belmoren, door hun knagen aan de schors der hoornen, door het afvreten van knoppen enz. tot de schadelijke dieren: ook verdelgen zij vele gezochte zangvogels: hun hoofd vijand is de edelmarter; ook andere roofdieren, benevens roofvogels maken jacht op hen. De grijze winterpels levert een gezocht bont en wordt vooral door Rusland uitgevoerd. Van de staartharen worden schilderpenseelen vervaardigd. Verschillende deelen van het lichaam dezer dieren worden hier en daar op het land als medicijn voor het vee gebruikt. Jong opgekweekt worden de eekhoorns licht tam : oud geworden bijten zij echter als ze geplaagd worden woedend van zich af. Hun vleeseh wordt hier en daar gegeten. De grijze eekhoorn, S chiereiix, S. riiyhi/tniiix, in de eikenwouden van Pennsylvanië en in eenige streken aan de Missouri aangetroffen, is 30 cM. lang, van boven roodgrijs, aan alle ondergedeelten wit, heeft een zwart, wit en roodbruin geringden 26 c.M. langen staart, en levert liet onder den naam pet.it gris in den handel gebrachte pelswerk. De witoorige eekhoorn, S. Imicotiix, in Noord-Amerika, is grijszwart, aan den buik witachtig, met ronde geheei behaarde ooren; deze eekhoorns richten soms op bouwland en oofttuinen aanzienlijke schade aan: enkele jaren dringen zij bij gelicele troepen ver naar het z. o. door, daarbij alles op hun weg verwoestend.

Het geslacht der aard-eekhoorns, Tnniinx IijIjK;., vormen den overgang tot de relmuizen: zij hebben wangzakken, kortere pooten dan de E , houden zich in den regel op den grond op, hebben oen dun-beliaardeii staart, en overlangsche strepen op den niet zeer dichten pels. De boeroendoek, Siberische aard-eekboorn, 7'. xtr'mtux, is 15 c.M. lang, mot 10 c.M. langen staart, 5 c.M. hoog, heeft een weinig vooruitstekenden snoet, kleine ooren, leeft in de wouden van Noord-Azië, en West-Europa in holen, met voorraadkamers onder boomwortelen, en houdt een dikwijls onderbroken winterslaap; bij voedt zich met vruchten en zaden, verzamelt hiervan groote hoeveelheden, en richt daardoor groote schade aan ; zijn pels vindt in China afzet.

De vliegende- of nacht-eekhoorns, Vtcronujx G. Ouv., worden aldus genaamd omdat hun ledematen verbonden zijn door een huiduitbreiding waarop zij bij den sprong als gedragen worden, daar deze als een valscherm werkt; overigens komen zij in gedaante en levenswijze met de eekhoorns overeen. De taguan, Pteromys petaarista F. Cuv., 60 c.M. lang met 55 c.M. langen, zeer dikken, borstelig behaarden staart, 20 c.M. hoog, met korten hals, naar verhouding kleinen kop, korte, breede ooren en groote oogen, is aan de rugzijde zwartgrijs, aan de buikzijde vuilwit, leeft in Malabar, Malakka. en Siam, houdt zich overdag hoog in de hoornen op, en zoekt des nachts zijn voedsel : zijn vlieghuid stelt hem in staat zeer groote sprongen te doen. De gewone vliegeekhoorn, P. ral</aris Wagn., 16' c.M. lang, met 13 c.M. langen staart, is aan de rugzijde vaalbruin, aan de buikzijde wit, bewoont noordelijk Oost-Europa en Siberië, vooral in berkenwouden, brengt den dag slapende door in holle hoornen, legt al vliegende afstanden van 20 tot 30 meter af, eet knoppen, berkenkatjes, ontspruitende plantendeelen en jonge takken. In den herfst wonen meerdere exemplaren gezellig in een gemeenschappelijk nest bijeen.

Reeds in de oudste tertiaire perioden hebben soorten van E. geleefd; echter zijn te weinig overblijfselen gevonden om een grondige vergelijking met de heden ten dage levenden te veroorloven; niettemin zijn deze voldoende om te doen zien dat de groep der eekhoorns in den ruimsten zin, in den loop der opvolgende tijdperken minder groote wijzigingen heeft ondergaan dan andere zoogdiergroepen.

< >