Gepubliceerd op 23-02-2021

Knaagdieren

betekenis & definitie

(Rodentia of Glires), orde van zoogdieren met omstreeks 750 soorten, die zich voornamelijk kenmerken door het bezit van vier (twee in elke kaak) groote, gebogen, gedurende het geheele leven doorgroeiende, drie- of vierkantige, scherp wigvormig toeloopende, meestal gladde, soms overlangs gegroefde snijtanden (Knaagtanden) met ongesloten wortels; bij de hazen komt achter het voorste paar nog een zeer klein tweede paar van knaagtanden voor; hoektanden ontbreken steeds; de kiezen hebben bij sommigen geknobbelde kronen, en zijn bij anderen geplooid, bij nog anderen uit plaatjes samengesteld; zij zijn steeds door een groote tusschenruimte van de knaagtanden gescheiden. In uitwendige gedaante loopen de K. zeer uiteen, en ook hebben zij een zeer uitgebreide geographische verspreiding; K. komen voor in alle werelddeelen en in alle luchtstreken, vertikaal tot zoover de plantengroei zich uitstrekt.

Onder alle zoogdierorden is die der K. verreweg de soortenrijkste, zij bevat 1/3 van alle bekende zoogdiersoorten; de europeesche zoogdierfauna bestaat voor de helft uit K., vooral Amerika is rijk aan K., en in Australië zijn de weinige daar levende K. met eenige vledermuizen de eenige vertegenwoordigers van de onderklasse der monodelphe zoogdieren. Het zijn over het algemeen kleine dieren; de grootste bereiken hoogstens 1 m. lichaamslengte (waterzwijn). Bij velen zijn de achterpooten langer dan de voorpooten (springmuizen, enz.); bij de molratten, die in den grond leven, zijn vooral de voorpooten krachtig ontwikkeld. De meeste K. zijn zooltreders, slechts enkelen loopen op de teenen. Enkelen hebben aan de zijden huiduitbreidingen, die bij het springen werken als een valscherm (vliegende eekhoorns). Vele K. zijn in het bezit van wangzakken, waarin zij het verzamelde voedsel tijdelijk bergen kunnen.

Deze wangzakken, met uit- of met inwendige openingen, zijn bij sommigen betrekkelijk zeer groot, zoodat zij zich zelfs tot in de schouderstreek uitstrekken. De ontlediging geschiedt door drukking met de voorpooten. Aan het meestal lange darmkanaal, waarvan de lengte vijf- tot zeventienmaal die des lichaams overtreft, bevindt zich doorgaans een blinddarm van grooten omvang. Alleen het geslacht Myoxus maakt daarop een merkwaardige uitzondering. De mondopening is in den regel klein, de lippen zijn zeer bewegelijk, de onderlip is diep gespleten. De voeten der K. zijn doorgaans vijfvingerig en de vingers van nagels voorzien, die echter bij onderscheidene familiën, in verband met de levenswijze, nog een verschillende gedaante hebben.

Verreweg de meeste soorten hebben sleutelbeenderen. Alleen bij diegene, welke, zooals de hazen, hunne ledematen uitsluitend tot loepen gebruiken, zijn deze rudimentair of wel ontbreken geheel, zooals bij de cavia’s. De wijze van voortbeweging verschilt trouwens in deze orde meer dan in eenige andere. Terwijl sommigen loopen, zijn anderen springende, klimmende, gravende, zwemmende of zelfs zwevende dieren, en daarmede overeenkomstig is ook het maaksel hunner voortbewegingswerktuigen verschillend. De meeste K. telen zeer sterk voort; het wijfje werpt meermalen per jaar verscheidene jongen. Het getal der tepels verschilt van twee (bij het guineesche biggetje) tot tien (eekhoorns).

De placenta is bij allen schijfvormig. Geen groep van zoogdieren levert zoovele voorbeelden op van merkwaardige natuurdriften, strekkende tot instandhouding der soort. Daarentegen komen onder hen geen leerzame of verstandige dieren voor. Het voedsel der K. bestaat uit plantenzelfstandigheden (vruchten, zaden, bladen, wortels, schors, hout enz.), die zij afbijten of afknagen, evenals de voorwerpen die zij behoeven voor den aanleg van hun vaak kunstig ingerichte woonplaatsen. Enkele K. zijn omnivoor. Het zijn meer nacht- dan dagdieren; zij zijn levendig, echter vreesachtig; de meesten richten door hun knagen schade aan; enkelen behooren tot het jachtwild, anderen (bever, chinchilla) leveren bont.

Verschillende pogingen zijn aangewend om de orde der K. in kleinere groepen te splitsen; tot heden is men er echter niet in geslaagd scherp begrensde onderafdeelingen te verkrijgen. Gewoonlijk onderscheidt men een elftal familiën:1) De Eekhoornachtigen, Sciuridae of Sciurina,
2) de Bevers, Castorina,
3) de Woel- of Veldmuizen, Arvicolina,
4) de Muisachtigen, Murina,
5) de Molratten, Georhychina,
6) de Springmuizen of Springratten, Dipodida,
7) de Stekelratten, Muriformia,
8) de Stekelvarkens, Hystricina,
9) de Cavia’s, Cavina,
10) de Wolmuizen, Eriomyina,
11) de Haasachtigen, Leporina.

(Hierbij de platen Knaagdiedieren I—IV, ter nadere verklaring zie op de afzonderlijke artikelen).

< >