Gepubliceerd op 20-01-2021

Bohemen

betekenis & definitie

(Duitsch Böhmen, czechisch Cechy, lat. Bohemia: land der Bojers).

Voorheen een zelfstandig koninkrijk, thans een tot de Oostenrijk-Hongaarsche monarchie behoorend kroonland, gelegen tusschen 48° 34'—51° 3Vs’ N.Br. en tusschen 12° 7'—16° 50' O.L. van Gr.; en het noordelijkst deel der genoemde monarchie uitmakende; het heeft van het westen naar het oosten een lengte van 330 km., van het noorden naar het zuiden van 277 km.; het heeft de gedaante van een verschoven vierkant, grenst ten n.w. aan het koninkrijk Saksen, ten n. o. aan de pruisische provincie Silezië, ten z.o. aan het markgraafschap Moravië (Mähren) en aan het aartshertogdom Beneden-Oostenrijk, ten z. aan het aartshertogdom OpperOostenrijk en ten z.w. aan Beieren, en beslaat een oppervlakte van 51,948½ vierkante kilometers.Algemeent gesteldheid

De natuurlijke grenzen van dit land komen tamelijk wel met de staatkundige overeen ; aan de drie niet-oostenrijksche zijden verheffen zich als natuurlijke grensmuren het Bohemerwoud, het Fichtelgebergte en het Ertsgebergte, behalve de deelen van het bergstelsel der Sudeten; genoemde grensgebergten hangen ongeveer overal tezamen. Evenwel is B. niet als een aan alle zijden door bergen afgesloten en in het midden ingezonken ketelland te beschouwen; het sluit zich door het Fichtelgebergte bij de middenduitsche terraslandschappen aan, wier vertikalen ontwikkelingsvorm het deelt. Met Moravië hangt het innig saam. Het grootste deel van B. behoort tot het stroomgebied der Elbe, nl. ruim 48.000 km2.; het overig deel komt op den Donau en de Oder. De Elbe neemt in Bohemen onmiddellijk op aan zijrivieren: rechts de Cidlina, de Iser en de Polzen, links de Aupa, de Mettau, de Adler, de Laucha, de Chrudimka, de Moldau, de Eger en de Biela. De Moldau, de grootste der zuiver boheemsche rivieren, ontvangt van rechts de Luschnitz en de Sasawa, van links de Wotawa en de Beraun, en mondt bij Melnik uit in de Elbe.

De zuidhelft van B. wordt ingenomen door een hoogplateau, met opgehoogde randen aan de west-, zuid- en oostzijde, wier samenhang met de noordelijke grensgebergten door een diepe inzinking wordt onderbroken. Aan den westrand verheft zich het Bohemerwoud (Böhmerwald), hetwelk door de vlakte van Neumark in een hooger zuidelijk Bohemerwoud, hoogste punt 1458 m., en een lager noordelijk Bohemerwoud wordt verdeeld. In het n.w. wordt B. begrensd door het Ertsgebergte (hoogste punt de Keilberg, 1238 m.), hetwelk door den Nollendorfer pas van het Elbezandsteengebergte is gescheiden en in het w. door middel van het Elstergebefgte in het Fichtelgebergte overgaat, hetwelk door het plateau van Waldsassen weer met het Bohemerwoud saamhangt. Het Karlsbadgebergte en de omstreeks 1ÜÓ0 meter hooge Kaiserwaldgroep vormen het verbindingslid tusschen het Ertsgebergte en het zuid-boheemsche plateau. Aan het Karlsbadgebergte sluiten zich in het oosten de basaltgroepen der Duppauer bergen (932 m.) en, slechts door de Saazervlakte gescheiden, het Boheemsche middengebergte. (Mileschauer Donnersberg (835 m.) aan. Het n.o. randgebergte bestaat uit het Lausitzer bergland (Lausche 796 m.), het Isergebergte (Tafelfichte 1123 m.), het Jeschkengebergte (1013 m.), het Reuzengebergte (Schneekoppe 1603 m.), het .Heuscheuergebergte (Ringelkoppe 772 in.) met de merkwaardige zandsteenvormingen van Politz en Adersbach, en eindelijk het Adlergebergte (Deschnaër Koppe 1111 m.

Tusschen het zuid-boheemsche massief en de noordelijke randgebergten ligt een breede laagvlakte, waarvan het laagstgelegen gedeelte door de bedding der Elbe wordt ingenomen, welke rivier fi. in het noorden verlaat en zoodoende het groote afwateringskanaal des lands is. Het hoogere zuiden bestaat uit gneis- en granietmassa’s, het westelijk middendeel, tusschen Praag en Klattau, uit schichten der cambrische, siluur- en steenkoolformatie; het oostelijk middendeel behoort tot de krijtgroep; een nog bonter afwisseling levert het noordelijk deel op, waarvan hier alleen de bruinkoolformatie ten westen van de Elbezij aangestipt

Klimaat

Terwijl de westelijke en noordelijke grensstreken nog onder oceanische invloeden staan, heeft het klimaat van het overig deel van het land geheel het karakter van een vasteland-klimaat; in het hoogere zuiden is het ruwer als in het lagere noorden; in de bergstreken is het kouder dan in de door de bergen beschutte vlakten. De gemiddelde jaartemperatuur bedraagt te Budweis 8, te Deutsch-Brod 7, te Pilsen 8,4, te Eger 7,4, te Praag 9,2, te Bodenbach 8,6° C., en is dus te Praag, in het midden des lands, het hoogste, terwijl zij in de richting der grensgebergten afneemt. Op het noordoostelijk krijtplateau zijn minima beneden —30° C. waargenomen, tegelijkertijd dat te Praag de temperatuur slechts tot —'26° C. daalde. De jaarlijksche regenval is het grootst in de hooge grensstreken, het geringst in het centrum; Praag heeft slechts ruim 400 m.m. regenval, Marienbad 750 m.m., het Reuzengebergte 1200 m.m.

Delfstoffen

De vorderingen die dit ten opzichte van voortbrengselen door de natuur rijkgezegende land in den nieuweren tijd op elk gebied der physische en technische cultuur gemaakt heeft, zijn buitengewoon groot. Allereerst is het hier het delfstoffenrijk, dat hier op verkwistende wijze de menigvuldigste schatten oplevert. In de om geving van Eule bevinden zich (sinds tientallen van jaren echter reeds verlaten) goudgroeven, zilver leveren nog steeds in aanzienlijke hoeveelheden de mijnen van Joachimsthal en Pribram; de ijzerproductie heeft zich in den laatsten tijd krachtig ontwikkeld; B. is verder het eenige der oostenr. kroonlanden dat tin oplevert, en wel in het Ertsgebergte; verder bevat de bodem in geringere hoeveelheden lood, koper, nikkel, kobalt, antimoon, bismut, arsenicum, bruinsteen, zwavel, graphiet, aluin, porceleinaarde, bruinsteen, eenige soorten edel- en half-edelgesteente, als de boheemsehe granaat, en ten slotte steenkolen en turf. De minerale bronnen van B. zijn wereldberoemd.

Dieren

Wilde gedierten komen, met uitzondering van wilde katten, in B. niet meer voor; er is echter overvloed van klein jachtwild; hazen komen b.v. zoo overvloedig voor, dat elk jaar niet minder dan % millioen vellen uitgevoerd worden; in de bergwouden wordt de das gevonden. De veeteelt vormt in B. een belangrijken tak van bedrijf; B. is sinds den tijd van Maria Theresia en Joseph II de leverancier van paarden voor de oostenr. kavalerie; bekend om zijn ganzenteelt is vooral het zuiden des lands, waar kudden van vele dui zenden weiden, waarvan men per jaar duizenden kilogrammen bedveeren wint, die van uit Neuern in het district Klattau, de hoofdzetel van dezen handel, naar heinde en ver worden uitgevoerd; de zijdeteelt levert gemiddeld 5 millioen kilogram cocons, de bijenteelt een zeer gezochte wassoort; de visscherij is mede een belangrijke tak van bedrijf en wordt in de talrijke vischrijke poelen met voordeel gedreven; de boheemsehe karpers worden bij groote hoeveelheden naar de naburige landen uitgevoerd.

Landbouw, boschwezen

Van de bijna 5% millioen hectare grond van B. is ruim 96% productief; daarvan komen 50% op bouwland, 1½% op tuinen, 0.01% op wijngaarden, 29% op boschgrond. De voornaamste voortbrengselen van den boheemschen landbouw zijn granen, peulvruchten, aardappelen, rogge, haver, gerst, beetwortelen, vlas, hop, hennep, ooft; voorts per jaar tusschen 10 en 25.000 hectoliter wijn. De bosschen van B., tezamen omstreeks 1% millioen hectare beslaande, bestaan voor het meerendeel uit naald- en loofboomen: ieder jaar wordt niet minder dan 10 millioen kubieke meter hout uitgevoerd. Ter bevordering van den landbouw zijn in den nieuwen tijd allerlei inrichtingen van desbetreffend onderwijs geopend.

Bevolking

Het getal inw. van B. bedroeg in 1785 ongeveer 2.7 millioen zielen, in 1890: 5.843.094, of 112 op 1 km2., zoodat B. tot de bestbevolkte kroonlanden van Hongarije behoort. Het dichtst zijn de noordelijke streken, het dunst de zuidwestelijke bevolkt. Het middendeel en het oosten des lands wordt vooral door czechen bewoond, terwijl het duitsche element in de grensstreken, en vooral in de noordwestelijke, de overhand hebben. Ruim 5V2 millioen bohemers belijdt den roomschkatholieken godsdienst; 130.000 behooren tot protestantsche gezindten (waaronder 60.000 tot de luthersche gezindte); verder zijn er 94.000 israëlieten. In 1890 waren er 7151 gemeenten en 89 politieke districten. Einde 1893 bedroeg de bevolking 5.942.728 zielen.

Industrie, bedrijf, handel

Ten opzichte der industrie is B. niet alleen het eerste land der Oostenrijk-Hongaarsche monarchie maar wordt het ook slechts door enkele landen in Europa overtroffen; als in de meeste landen is ook in B. eene geleidelijke saamtrekking van kapitaal, eene opslorping van de klein-industrie door de groot-inlustrie te constateeren; meerdere takken zijn in handen van naar amerikaansch systeem verbonden trusts, als de tabrikage van beetwortelsuiker en spiritus. Jaarlijks wordt in B. meer dan 6V2 millioen hectoliter bier gebrouwen (ongeveer 100 brouwerijen); onder de Boheemsehe biersoorten heeft in het buitenland vooral het Pilsener bier een goeden naatn. 25 % der in geheel Oostenrijkfiongarijo bereide alcohol is uit B. afkomstig. Andere belangrijke industrieën in B. zijn de ijzer-, glas-, porcelein-, textiel- en papierindustrie. De boheemsehe lucifers zijn op vele markten door het zweedsche fabrikaat verdrongen. De klein-industrie levert muziekinstrumenten (te Graslitz en te Schönbach), blikwaren (te Platten en te Oberleutensdorf), kinderspeelgoed (te Oberleutensdorf en te Katharinaberg), handschoenen (te Neudek en te Abertham), kurken (te Joachimsthal), meerschuimpijpen (te Praag).

Gelijk de industrie door den rijkdom des bodems aan grondstoffen, wordt de handel door de gunstige ligging des lands tusschen het noorden en zuiden van oostelijk Duitschland begunstigd; hoofdcentra van den handel zijn Praag, Reichenberg, Eger, Budweis en Pilsen.

Verkeerswezen

Praag is het middelpunt van een in alle richtingen verbreid net van wegen en spoorwegen. B. had in 1889 ruim 25,300 km. wegen, en 1 Jan. 1890 4589 km. spoorlijn. De belangrijkste spoorwegen zijn de lijnen Praag-grens (Furth), 184 km., Eger-Pil'senBudweis-grens (Gmünd-Weenen), 280 km. Praag—Komotau—Eger, Jungbunzlau—Iglau(Weenen), Praag—Pardubitz-grens (Brünn), en Praag-Dux, 158 km. B. heeft verder ruim 800 km. waterweg, waaavan het grootste deel op het gebied der Elbe komt.

Bestuur, enz

De grondwettige rechten berusten, gelijk in de overige landen van de Oostenrijk-Hongaarsche monarchie, in hoofdzaak op het diploom van 20 Oct. 1860 en het keizerlijk patent van 26 Febr. 1861, op de staatsgrondwet van 1867 en de wet op de directe rijksraadverkiezingen van 2 April 1873. De landdag van Bohemen bestaat volgens de verordening van 26 Febr. 1861 uit 242 leden, nl. uit den aartsbisschop van Praag en de 3 bisschoppen van Leitmeritz, Königgratz en Budweis, de beide rectoren der duitsche en czechische hoogeschool, 70 afgevaardigden der grootgrondbezitters, 87 afgevaardigden der steden, industrieele centra en kamers van handel en bedrijf, én 79 afgevaardigden der plattelandsgemeenten. De voorzitter van den landdag wordt door den keizer van Oostenrijk-Hongarije benoemd; alle leden van den landdag hebben 6 jaren zitting. Naar het huis van afgevaardigden der monarchie (den Rijksraad) zendt B. 92 leden. Bohemen wordt, naast de steden Praag (hoofdstad) en Reichenberg, die op zichzelf staande districten vormen verdeeld in de 89 districten (Bezirkshauptmannschaften):

District

Praag 183.085

Reichenberg 30.000

Asch 34.000

Aussig 78.505

Beneschau 69.077

Bischofsteinitz 44.849

Blatna 50.237

Böhmisch-Brod: 66.688

Böhmisch-Leipa 71973

Braunau 53.693

Brux 54.008

Budweis 92.682

Caslau 63.638

Chotebor 45.781

Chrudim 87.000

Dauba 28.298

Deutsch-Brod 75.078

Eger 56.601

Falkenau 71.920

Friedland 45.746

Gabel 33.205

Gablonz 70.989

Graslitz 48.361

Hohenelbe 42.656

Hohenmauth 62.703

Horovic 86.985

Jicin 102.184

Joachimsthal 26.996

Jungbenzlau 55.717

Kaaden 66.842

Kaplitz 53.646

Karlsbad 66.486

Karolinenthal 96.426

Ledetsch 49.732

Leitmeritz 86.098

Leitomischl 51.513

Luditz 29.540

Melnik 40.555

Mies 64.565

Moldauthein 17.511

Mühlhausen, 38.752

Miinchengratz 36.182

Neubydzow 54.699

Neuhaus 53.092

Neustadt 95.052

Pardubitz 86.617

Pilgram 88.701

Pilsen 138.753

Pisek 75.464

Plan 35.685

Podebrad 74.816

Podersam 41.734

Policka 32.957

Prachatitz 73.164

Prestitz 42.281

Pribram 68.751

Rakonitz 46.943

Raudnitz 45.193

Reichenau 50.240

Reichenberg 74.307

Rumburg 63.282

Saaz 43.584

Schlan 93.003

Schluckenau 49.641

Schüttenhofen 58.667

Selcan 59.484

Semil 56.616

Senftenberg 63.932

Klattau 69.980

Kolin 68.442

Komotau 55.748

Königgrätz 94.520

Königinhof 63.427

Königliche Weinberge 135.781

Kralowitz 35.032

Krumau 57.899

Kuttenberg 63.766

Landskron 62.606

Laun 35.381

Smichow 168.345

Starkenbach 49.997

Strakonitz 74.118

Tabor 78.606

Tachau 41.277

Taus 45.477

Tepl 36.356

Teplitz 123.499

Tetschen 97.823

Trautenau 76.939

Turnau 47.536

Wittingau 46.635

Ten opzichte van het algemeen beheer is het hoogste gezag de te Praag zetelende stadhouder. Aan het hoofd der districten staan hoofdlieden (Bezirkshauptleute). Een deel van het administratief bestuur is zelfbeheer gelaten. Het opperste autonome lichaam is de door den landdag te kiezen en uit 8 leden bestaande Landesausschusz. Aan het hoofd van het financieel beheer staat de FinanzLandesdirection, mede te Praag zetelend en bijgestaan door 10 B inanz-Bezirksdirectionen. De rechtspleging wordt bezorgd door het hooglandsgerechtshof te Praag als gerechtshof van tweede instantie, door een landsgerechtshof, een handelsgerecht, 14 arrondissementsrechtbanken en 222 kantongerechten ter behandeling van zaken in eerste instantie, en eindelijk, voor hoogste instantie, door het opperste gerechtshof te Weenen. Overigens is B. een erfelijk koninkrijk, een kroonland der monarchie Oostenrijk-Hongarije; bij de inhuldiging legt iedere nieuwe koning den constitutioneelen eed af.

Onderwijs enz

B. heeft een duitsche universiteit te Praag, in 1348 gesticht, de oudste der streken waar de Duitsche taal geheel of ten deele volkstaal is; in 1882 splitste deze universiteit zich in een voor duitsche en een voor czechische studenten; voorts is er te Praag een duitsche- en een czechische hoogeschool voor technische wetenschappen. In de meeste grootere plaatsen zijn seminariën, gymnasiums en hoogere burgerscholen, benevens handels- en ambachtsscholen; in 1891 had geheel B. 4972 lagere scholen, nl. 2178 duitsche en 2794 czechische.

Geschiedenis

Bohemen draagt zijn naam naar het Keltische volk der Boji dat reeds vroeg zijn eigenlijk vaderland. Gallië, verliet, om zich tusschen de Po en de Elbe in Lombardije, Tirol en Bohemen te vestigen, de daar woonachtige volkeren verdrijvende of aan zich onderwerpende, om op hun beurt in 232 voor Chr. door de Romeinen te worden onderworpen; na herhaaldelijk tegen laatstgenoemd volk te zijn opgestaan, werden zij ten slotte in 218 v. Chr. door Cornelius Scipio voor goed ten onder gebracht; hun land werd bij de romeinsche provincie Gallia Cisalpina gevoegd. Ten tijde van Augustus werden de Boji door de Markomannen verdrongen, waarna zij voor goed ophielden een zelfstandig volk te zijn. De Markomannen verhuisden in den aanvang der 7de eeuw naar de streken van het tegenwoordige Beieren, waarna het verlaten land in bezit werd genomen door Slavische stammen, die zich weldra, naar een daarvan, gezamenlijk Czechen begonnen te noemen. Kort na hunne vestiging in B. werden deze door de Avaren onderwerpen, doch stonden in 623 eendrachtig tegen hun overheerschers op, onder leiding van een Frank, Samo geheeten, die B. met de naburige Slavische streken tot een zelfstandig rijk vereenigde (627), dat zich tegen de frankische koningen wist te handhaven, doch na Samo’s dood, (658). weder uiteenviel.

Gedurende de beide eerstvolgende eeuwen bleef het land in allerlei kleine hertogdommen en gebieden van onder hoofden staande stammen verbrokkeld. Onder de oorlogen van Karel den Groote tegen de Avaren trokken meermalen frankische heerscharen door B. en kwam het land in een zekere afhankelijke verhouding tot Duitschland te staan, waarvan een der eerste vruchten het christendom was; Cyrillus enMethodius worden als de apostelen van B. vermeld; in 845 lieten 14 der voornaamste czechische stamhoofden zich te Regensburg doopen. In 895 trokken de czechische hoofden andermaal naar Regensburg, ditmaal om na de kortstondige heerschappij van Swatopluk koning Arnulf te huldigen. Van de door de invallen der Magyaren ontstane verwarring maakte Spythiniew I gebruik om de verschillende Slavische stammen des lands onder de heerschappij van zijn hertogelijk huis (het Prernyslidische) te brengen (912); tiij werd opgevolgd door zijn broeder, Wratislaw, gemaal der legendarische Drahomira; diens zoon, Wenzel, een ijverig bevorderaar des christendoms, werd in 929 door Heinrich I aangezocht de duitsche leenheerlijkheid te erkennen; zijn voorliefde voor al wat duitsch was en zijn pogingen om de verbreiding van het christendom sneller vorderingen te doen maken, riepen een wijdvertakte slavisch-heidensche samenzwering in het leven, waaraan hij in 936 ten offer viel. De Premyslidische hertogen regeerden, in verschillende graden van afhankelijkheid van Duitschland, tot 1306, in wrelk jaar de laatste hertog uit dit hnis, Wenzel III, te Olmiitz vermoord werd, waarna de thans almachtige adel naar willekeur over de Boheemsche kroon bleef beschikken tot 1620, in welk jaar het land een Oostenrijksche provincie werd. Van 1310 tot 1437 werd B. door koningen uit het huis Luxemburg geregeerd.

Onder Wenzel IV (1378—1419) ontstonden door het optreden van Johannes Huss allerlei verdeeldheden, zoowel op godsdienstig als op maatschappelijk gebied, die na Wenzels dood tot den 16jarigen Hussiten-oorlog leidden. Op Sigmund, duitsch-keizer, koning van Hongarije en Bohemen, de laatste telg der Boheemsche koningen uit het huis Luxemburg, volgde Albrecht van Oostenrijk, echtgenoot zijner dochter; vervolgens droegen de standen de Boheemsche kroon op aan Georg van Podiebrad, die tot 1471 regeerde en opgevolgd werd door Wladislaw van Polen (1471—1516) uit het huis der Jagelonen, die in 1490 tevens koning van Hongarije werd en te Ofen resideerde. Van 1526 tot 1564 werd B. geregeerd door aartshertog Ferdinand van Oostenrijk, daarop tot 1576 door de verdraagzame Maximiliaan, zoon en opvolger des vorigen, vervolgens door Rudolf II (tot 1611), die 12 Juni 1609 den Boheemsclien majesteitsbrief onderteekende, waarbij aan de protestanten vrijheid van godsdienst werd toegestaan. In 1618 verwekte de ontevreden adel een geweldigen opstand tegen koning Ferdinand II, een jaar tevoren door hen gekozen; zij leden echter de nederlaag bij Praag, 8 Nov. 1620, en de opstand eindigde met de verovering van B. door Oostenrijk, en den ondergang der Boheemsche zelfstandigheid. B. bleef sinds met den titel van koninkrijk, een provincie van het huis Habsburg, zonder andere politieke geschiedenis dan die van zijn binnenlandschen strijd tusschen de om den voorrang strijdende Czechen en Duitschers, en overigens geheel de lotgevallen der Oostenrijksche monarchie deèlende. Zie OostenrijkHongarije.

< >